Een pleidooi voor Nedersaksisch onderwijs

Nederland kent vele talen. In tegenstelling tot wat sommigen misschien denken is het een moderne uitvinding dat Nederlands de standaard voertaal is. Voor het overgrote deel van de geschiedenis was het Nederlandse grondgebied namelijk opgedeeld in taalgebieden. Ook nu is dit nog het geval: In Friesland wordt Fries gesproken, in Limburg, Limburgs en in het oosten, in de provincies Groningen, Drenthe, Overijssel en Gelderland, vinden we het Nedersaksisch.

Deze talen staan officieel te boek als streektalen. De overheid heeft ze erkend en moet ze wettelijk gezien tot op zekere hoogte beschermen. Nederland is namelijk aangesloten bij het Europees handvest voor regionale- of minderheidstalen. In dit verdrag is vastgelegd dat de aangesloten landen niets mogen doen om streek- en minderheidstalen te schaden. 

Streektalen worden echter niet allemaal hetzelfde behandeld. Dit komt doordat het handvest twee-statussen creëert als het gaat om streektalen in de EU en landen zelf bepalen binnen welke categorie streektalen vallen. Talen die onder deel II vallen worden alleen ‘erkend’, terwijl deel-III-talen actief beschermd dienen te worden. In Europees Nederland valt Fries als enige onder deel III, Nedersaksisch en Limburgs in deel II. Een logische vraag die daaruit volgt is: waarom hebben verschillende talen eigenlijk verschillende statussen?

Het antwoord is grotendeels samen te vatten in de woorden nationalisme en geschiedenisles. Alle talen in het land hebben verschillende geschiedenissen met een gemene deler: contact met, en overheersing door, het Nederlands. Zo gaf Finn, een geschiedenisstudent uit Limburg die zich inzet voor de lokale taal, aan: ‘Limburgse geschiedenis kan gekenmerkt worden door overal en nergens bij te horen; het eeuwige grensgebied.’ Hij vervolgt: ‘Toen Limburg bij Nederland kwam was het na vijftien jaar ook weer eruit met de Belgische revolutie. Hierna is Limburg in tweeën gedeeld door de huidige landsgrens. Limburg werd verdeeld onder twee Nederlandstalige staten aan de wieg van het opkomende nationalisme. Toen werd ook de voertaal Nederlands ingevoerd.’

Het nationalisme, dat zijn oorsprong vindt tijdens het begin van de 19e eeuw, sloeg ook in het zojuist onafhankelijk geworden Nederland in als een bom. Deze nieuwe stroming was gevormd als een reactie op het falen van de multinationale rijken van Oostenrijk, Rusland en het rijk van Napoleon. Het nieuwe inzicht was dat de natiestaat de efficiëntste manier van politiek bedrijven was. De staat en de natie moesten congruent zijn; streektalen pasten niet in deze nieuwe leer. 

De streektalen werden tot in de heel recente geschiedenis dan ook actief onderdrukt door de staat. Alle instanties werden daarvoor benut: ‘Onder invloed van de machtige kerk kwamen er veel migranten naar Limburg uit katholieke landen zoals Polen. Deze mensen leerden geen Limburgs maar Nederlands.’ geeft Finn aan. Kinderen van deze migranten werden de eerste generatie die verplicht naar openbare basisscholen moesten in plaats van werken; openbare basisscholen waar de enige lestaal Nederlands was.

Ook heeft de manier waarop er historisch onderwezen werd over de verschillende talen een groot effect op de status die ze genieten. Vrijwel al het geschiedenisonderwijs dat in Nederland gegeven wordt, wordt in de context van de Hollandse geschiedenis gegeven. Limburg en Oost-Nederland worden genegeerd. Er wordt gepoogd om de geschiedenis van de mensen die daar wonen te vergeten. De uitzondering hierop is de Friese geschiedenis. 

De historische onderdrukking van streektalen heeft nog invloed op hoe mensen ze zien, zo valt Bregje uit Enschede op: ‘Nedersaksisch heeft een slecht imago. Het wordt als lomp gezien.’ Wettelijk gezien zijn Limburgs en Nedersaksisch nu erkend, maar echte verandering heeft dit niet opgeleverd, geeft Finn aan: ‘Er is officiële erkenning van Limburgs op EU-niveau via deel II van het handvest. In deel III staan een heleboel concrete dingen terwijl in deel II alleen staat dat het beschermd moet worden, maar waar het in Limburg op neerkomt is dat we een soort verplichting hebben om Limburgs te beschermen maar dat het niet daadwerkelijk wordt gedaan.’ 

In de laatste jaren komt er eindelijk verandering in dit imago. In Limburg, Overijssel en Gelderland zijn er initiatieven aan de slag om de status van de talen te verbeteren en te beschermen. ‘Ik merk wel dat Limburgs wordt gezien als minderwaardig’, merkt Emil, geboren en getogen in Limburg, op. Hij vervolgt: ‘Daar begint de laatste twintig jaar een kentering in te komen.’ Mensen hebben door het steeds extremere kapitalisme een snakkende behoefte aan gemeenschapsgevoel. Dit uit zich in een sterkere drang in de jongere generaties om niet alleen te behouden wat over is van de eigen taal, maar ook juist in de wederopstanding ervan. Overal buiten de Randstad ontwikkelt het beeld van verschillende streektalen ontzettend snel. Nieuwe initiatieven schieten als paddenstoelen uit de grond, merkt Finn op: ‘De laatste jaren zie je meer jongereninitiatieven zoals punkrockgroepen die in de taal zingen’. Deze trend valt ook elders in het land op: ‘De laatste tien jaar zie je meer initiatieven in Gelderland om het Nedersaksisch nieuw leven in te blazen, zoals het opstellen van lespakketten’, aldus Bregje, ‘Een ander voorbeeld is de podcast van Hendrik Bökkers, de Nedersaksen, waarin ze dus vertellen over Nedersaksische geschiedenis. Dat is hoe ik geleerd heb dat het de taal van de Hanze was.’

Lang werd er geloofd dat leren van een streektaal ervoor zou zorgen dat iemand slechter Nederlands zou kunnen. Deze schadelijke en toch wel beschamende kijk op taal is inmiddels ontkracht. Het is wetenschappelijk bewezen dat het vroegtijdig leren van meerdere talen juist goed is voor de ontwikkeling. Steeds meer mensen merken dat de liberale Nederlandse staat, en het Nederlands zijn, ze niet meer het gevoel van saamhorigheid geeft. Het praten van de oorspronkelijk eigen taal geeft mensen buiten de Randstad dat weer terug. Er is dan ook geen enkel excuus dat volledige erkenning en gelijkheid van talen nog in de weg kan staan. Het wordt dus tijd dat streek- en minderheidstalen ook écht beschermd en erkend worden, wat dus inhoudt dat ze op scholen gegeven gaan worden waar dat relevant is.

Leuk artikel? Meld je aan voor de Paraat nieuwsbrief!