Aan de gebrokenen.

Henriëtte Roland Holst-Van der Schalk

Pagina 96 van De Vrouw in het Woud

Het lied is uit. Ons hart is leeggedronken;
de strijd heeft asch gemaakt van onze vlam.
Hoe zullen wij nu verder leven zonder
den wil te leven? En door welk een wonder
kan loof ontspruiten aan den dorren stam?
 
Ik weet niet, – ik weet dat wij niet bezwijken,
ik weet niet wat het is dat ons ophoudt;
menschen het bij verscheiden namen noemen:
plicht, wijsheid, meegevoel: ik hoor ze zoemen;
het is één kracht die door ze henen stouwt.
 
Menschheid roept ons: zij bloedt uit vele wonden;
zij schreit om de kracht van ons hoofd, ons hart;
zij vraagt niet, of wij zelf zijn neergezonken,
zij wil drinke’ uit ons, als wij uit haar dronken:
wij mòeten opstaan, want zij is benard.
 
Wij moeten onze stukkende harten heelen,
wij moeten heelen onzen kranken moed;
voor háár oprichte’ onze verslapte lijven
en onze afgetobde willen stijven,
voor háár wanhoop verwinnen door ons bloed.