In jaren 80’s bruiste het in het onderwijs. Studenten én scholieren gingen de straat op tegen bezuinigingen in het onderwijs, verhoging van collegegeld en het controversiële jongerenwerkgarantieplan. Michel Eggermont, bestuurslid van de Revolutionaire Socialistische Partij/RSP, had een leidende rol in de Utrechtse scholieren- en studentenbeweging. Wat is er bereikt? En wat kunnen we leren van de radicale scholierenbeweging van toen?
‘Het is belangrijk om bij een school te beginnen waar je weet dat je een basis hebt, het liefst in een buitenwijk van de stad.’ Het is intussen bijna veertig jaar geleden dat hij deelnam aan een scholierenstaking, maar Michel Eggermont weet de procedure nog goed. Op een afgesproken tijdstip staan de stakers op uit de schoolbanken en lopen het lokaal uit. Eenmaal ontsnapt uit het lokaal, wat hopelijk zonder veel moeilijkheden ging, verzamelen de stakers zich op het schoolplein. Gezamenlijk stappen ze op de fiets, op weg naar de volgende school. Daar zullen ze één voor één alle lokalen afgaan en andere leerlingen aanmoedigen zich aan te sluiten bij de staking en ‘de klassen leeg te trekken’. Zo trekt een steeds groter wordende stoet middelbare scholieren door de stad, totdat ze eindigen bij een demonstratie op een plein, voor het gemeentehuis of, in een enkel geval, in poppodium Tivoli.
Historische bezuinigingen in het onderwijs
De jaren tachtig werden gekenmerkt door grote bezuinigingen. De VVD en het CDA werden opnieuw met een meerderheid verkozen, wat leidde tot het kabinet Lubbers II. Naast het verminderen van de overheidsuitgaven was een van de hoofddoelen van Kabinet Lubbers het bestrijden van de werkloosheid, vooral onder jongeren. Om dit te bewerkstelligen werd een controversieel plan gelanceerd: het jeugdwerkgarantieplan. Alle jongeren tussen 18 en 27 die niet binnen een jaar na het verlaten van hun opleiding een baan vonden, werden door de overheid een ‘passende werkgelegenheid’ toegewezen. Hier werden de jongeren een jaar lang aan het werk gezet tegen een betaling van 32 uur minimumjeugdloon, dat onder Lubbers al twee keer was verlaagd. Meer dan drie keer een aangeboden baan weigeren, werd bestraft met 13 weken geen uitkering krijgen. Het kwam erop neer dat werkloze jongeren voor een hongerloon aan het werk gezet zouden worden, zodat de overheid op uitkeringen kon besparen.
Vóór de invoering van de basisbeurs werden studenten financieel ondersteund door middel van studiebeurzen en renteloze leningen, het zogenaamde beurzenstelsel. Hoewel het stelsel als doel had iedereen in staat te stellen te gaan studeren, was het in de praktijk verre van toereikend. Studenten uit een arbeidersgezin kwamen en daardoor niet konden rekenen op veel bijdrage van hun ouders, moesten naast hun studie werken of veel geld lenen om rond te komen, met studievertraging of hoge schulden tot gevolg. Dit stond haaks op de visie van studeren als zelfontplooiing.
Daarom voerde de studentenbeweging sinds de jaren 60 actie voor het studieloon. Dit studieloon zou gelijk staan aan een volwaardig loon, uitbetaald door de overheid. De hoogte ervan zou berekend worden op basis van het inkomen van ouders. Deze financiële steun zou alle studenten in staat stellen zich ten volle te ontwikkelen, zonder afhankelijk te zijn van een (bij)baan of ouders. Het studieloon kwam er niet, wel de basisbeurs. Deze was verre van toereikend om studenten daadwerkelijk financieel onafhankelijk te maken, en ging ook nog gepaard met bezuinigingen in het onderwijs, een verhoging van het studiegeld en een einde aan de rentevrije leningen. De nieuwe ‘stufie’ stond in de praktijk gelijk aan het invoeren van de studieschuld.
Scholieren in verzet
Logischerwijs kregen de plannen van kabinet Lubbers veel kritiek. Opvallend was dat niet alleen studenten, maar ook leerlingen van het middelbaar onderwijs en beroepsonderwijs in verzet kwamen tegen de plannen van kabinet Lubbers, ook al hadden deze nog geen last van het voorgestelde beleid. Door het hele land werd op scholen actie gevoerd tegen de voorgestelde plannen.
Waarom scholieren zo gepolitiseerd waren, had ten eerste te maken met de impopulariteit van het beleid. Het klinkt niet leuk om als jongere gestraft te worden met werkloosheid, omdat je nu eenmaal de pech hebt om volwassen te worden tijdens een economische crisis, laat staan dat je ook nog eens door de overheid gedwongen wordt om tegen slechte voorwaarden te werken. Maar de impopulariteit van de beleidsplannen is niet genoeg om te verklaren waarom scholieren door het hele land acties organiseerden, zonder dat ze door politieke partijen of volwassenen aangestuurd werden.
Volgens Eggermont was de jongerenbeweging van de FNV een grote oorzaak van de strijdbaarheid onder jongeren. Het gaat hier niet om de huidige jongerensector van de FNV, maar een fusie van NVV JongerenContact en de Katholieke Werkende Jongeren. Dit was een verzamelplaats voor ontevreden scholieren en jonge arbeiders. De FNV Jongerenbeweging had in zo’n 30 steden een eigen pand, met een bar, printer en stencilmachine. Daarnaast hadden deze locaties een of twee betaalde medewerkers, die elk jaar door de jongeren zelf verkozen werden.
Omdat er geen plaats was in de studentenbeweging voor leerlingen van de middelbare school of het hoger beroepsonderwijs, die laatste werden toen nog als scholieren gezien, was de FNV Jongerenbeweging de enige plek voor veel minderjarigen om zich politiek te organiseren. In hun eigen pandje hadden de ontevreden jongeren de ruimte om te praten over wat hen dwars zat, en zelf met een oplossing te komen zonder dat ouders, docenten of andere volwassenen zich daarmee bemoeiden. Dit zorgde er voor dat de voorgestelde oplossingen een stuk radicaler waren dan normaal binnen de FNV zou worden voorgesteld, zoals bezettingen of in dit geval: schoolstakingen.
Daarnaast waren er veel problemen waar jongeren op school mee te maken kregen. Onrechtvaardige behandeling door docenten, discriminatie, zware of onnodige straffen en klachten die niet serieus genomen worden waren aan de orde van de dag. Sommige problemen waar de scholieren van toen mee te maken kregen, zijn nog steeds erg herkenbaar. ‘Komen gymleraren nog steeds zomaar de meisjeskleedkamer binnenlopen?’ vraagt Eggermont, wat ik helaas met een volmondig ‘Ja’ kan antwoorden. Hoewel deze dingen weinig te maken met het officiële doel van de stakingen, zorgde de onderhuidse woede die veel scholieren voelden er wel voor dat ze meer bereid waren om de straat op te gaan en een vuist te maken tegen de zoveelste groep volwassenen die hen niet serieus neemt.
Hoe organiseer je een scholier?
Na de eerste golf van acties, kwam er vanuit Rebel, de trotskistische jongerenorgansiatie waar Eggermont bij zat, het idee om de scholieren op meer permanente wijze te organiseren. Ten eerste om het organiseren van meer acties makkelijker te maken, ten tweede om Rebel te versterken. Dit zorgde voor uitdagingen: men was gewend zich te organiseren binnen de vak- en studentenbeweging, maar kinderen organiseren was andere koek. Het betrekken van scholieren ging op veel manieren moeizaam. Door hun jonge leeftijd en het feit dat ze uitgesloten waren van een groot deel van de ‘volwassen’ samenleving, hadden de meeste scholieren een gebrek aan kennis over en interesse in politiek. Hoe interesseer je iemand die geen belasting betaalt, niet mag stemmen, geen baan heeft en op wie het voorgestelde beleid nog geen toepassing heeft om te staken?
Het antwoord kwam door scholieren aan te spreken op dingen die hen wel interesseren, namelijk de problemen waar jongeren mee te maken hadden, plus ‘grote thema’s’ zoals militarisering, milieu en sociale rechtvaardigheid. Door de frustratie van jongeren over de politiek, onrecht en problemen op school aan te spreken en een alternatief te bieden, kun je scholieren betrekken bij je beweging.
Dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Als je geen middelbare scholieren binnen je organisatie hebt, wordt het al snel moeilijk om contact te leggen. Op z’n hoogst kun je een eerstejaars student naar hun oude school sturen om daar te rekruteren, maar mensen boven de twintig met kinderen laten praten? Dat is raar en daarnaast contraproductief. De kans dat je een slechte indruk achterlaat is vele malen groter. Een ander nadeel is dat jongere leerlingen over het algemeen minder interesse hebben in politiek, en de meeste scholieren dus pas politiek actief worden in hun laatste of een-na-laatste jaar. Dit betekent dat het kader zich razendsnel moet vernieuwen, want als het niet lukt om in die twee jaar het stokje door te geven aan een nieuwe generatie radicale jongeren, ben je alle actieve leden op die school kwijt, en dan moet je weer van voor af aan beginnen om daar een voet aan de grond te krijgen. Omdat de VMBO-leerlingen jonger, en de scholen daarnaast kleiner en repressiever waren dan HAVO- of VWO scholen, vond Eggermont het moeilijk om VMBO’ers te betrekken bij de staking,
Ondanks al deze moeilijkheden, is het de moeite waard om scholieren te betrekken. ‘Je politiseert mensen al heel vroeg, waardoor ze bepaalde vaardigheden al ontwikkelen die handig zijn voor de studentenbeweging, of vakbeweging’ zegt Eggermont, verwijzend naar zijn latere werkzaamheden in de Utrechtse studentenvakbond. Jongeren zijn daarnaast radicaler en hebben een frisse blik op de bestaande verhoudingen in zowel samenleving als partij.
Volgens Eggermont werden de scholieren uiteindelijk georganiseerd door ‘gebruik te maken van de organisatie die de overheid al in de school heeft aangebracht’. Hierbij doelt hij op het feit dat middelbare scholen op zo’n manier zijn georganiseerd dat leerlingen elkaar heel regelmatig zien, en sociaal contact is aangemoedigd. Eggermont noemt de pauze, maar ook het straflokaal, als een perfecte plek om met andere kinderen te praten, plannen te smeden en hen te organiseren voor actie. Voor je het weet staat de halve school klaar om te staken.
Niks bereikt?
Ik vraag of de stakingen het waard waren. Eggermont moet lang nadenken. Natuurlijk is elke besparingsmaatregel die voorkomen kon worden een overwinning op zich. Maar van de oorspronkelijke doelen van de scholierenbeweging, zoals studieloon en emancipatie van jongeren, is niks terechtgekomen, en het is ook niet gelukt een blijvende beweging op te bouwen.
Mensen die in de huidige studentenbeweging actief zijn zullen dit patroon herkennen. Af en toe een groot protest of een radicale actie, wat er in slaagt de meest impopulaire beleidsvoorstellen tijdelijk van tafel te krijgen, maar niet voorkomt dat er het volgende jaar wederom op onderwijs wordt bezuinigd. Na enkele jaren scholierenstrijd waren de originele leiders moegestreden en bovendien te oud om nog bij middelbare scholen langs te gaan. Na 1993 gebeurde er weinig meer. De stakingscomités waren al lang opgeheven, het momentum was uit de beweging. Het activisme dat duizenden scholieren gemotiveerd had om de klas uit te lopen en de straat op te gaan, lijkt nu volledig te zijn vergeten.
Toch is Eggermont hoopvol. Hoewel er geen georganiseerde scholierenstrijd meer is in Nederland, zijn jongeren niet opeens monddood geworden. Integendeel: het afgelopen decennium ging er een golf van politisering en strijdbaarheid door de middelbare scholen, met bijvoorbeeld massale protesten voor het klimaat door Fridays For Future en afgelopen juni een spontane sit-in op Amsterdam Centraal voor het behoud van de jongerendagkaart. Een blik buiten de landsgrenzen laat zien wat mogelijk is: bij onze zuiderburen zijn scholieren verenigd in linkse jongerenorganisatie Red Fox, verbonden aan de PVDA/PTB, in de Verenigde Staten zijn er met enige regelmaat ‘school walk-outs’ tegen het racisme en vuurwapengeweld waar leerlingen helaas mee te maken krijgen.
Over zijn eigen ervaringen in Utrecht, heeft Eggermont het volgende te zeggen: ‘De jongeren die meededen aan de scholierenstaking, deden een bijzondere ervaring op. Het is de vraag wat ze er in hun latere leven mee gedaan hebben. Maar die ervaring van solidariteit en voor elkaar opkomen, dat draag je voor altijd met je mee’.