De revolutie in Nederland: Troelstra en het jaar 1918

Troelstra: 'Ziehier onze verantwoordelijkheid: de grote schare arbeiders'. (G. Bruin, Op socialisten sluit de rijen!!, 78)

Nederland staat bekend als een braaf land. Wij Nederlanders zijn niet revolutionair maar luisteren naar kerk, staat en kapitaal. Troelstra’s revolutiepoging in 1918 wordt daarom vaak afgedaan als ‘on-Nederlands’. Moeten wij ons bij deze lezing van de geschiedenis neerleggen? 

Een eerste blik op het bekendste revolutionaire moment in de Nederlandse geschiedenis; de revolutiepoging van Troelstra in 1918, voorspelt niet veel goeds. Het moment staat niet bekend als een overwinning voor het socialisme maar als ‘Troelstra’s vergissing’. De Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) liet zich, volgens de officiële lezing, meeslepen door de historische omstandigheden en ging over tot een gefaalde revolutiepoging die nauwelijks steun vond onder de massa’s.  

Recenter historisch onderzoek toont aan dat er meer sprake was van een revolutionaire situatie dan eerder gedacht. In plaats van een terugval of een vergissing, blijkt 1918 eerder een ontwikkeling in de revolutionaire strijd van de Nederlandse arbeidersklasse. 

De arbeidersbeweging in Nederland

Een beter begrip krijgen van de situatie in 1918 begint bij het begrijpen van de hoofdrolspelers. De SDAP werd opgericht in 1894. Deze partij ontstond uit een splitsing met de anarchistische koers van Domela Nieuwenhuis. Nieuwenhuis wilde na zijn falen in het parlement nooit meer deelnemen aan verkiezingen terwijl een kleine groep revolutionair-socialisten hier nog wel potentie in zag. Al snel groeide de SDAP uit tot de grootste partij op links en wist het in 1897 twee zetels te winnen in de Tweede Kamer. Een groot deel van de arbeidersbeweging, in de vorm van de grote en kleinere vakbonden, verbond zich ook aan de SDAP. 

In hun beginselprogramma pleitte de partij voor de politieke machtsovername van het proletariaat. Deze revolutionaire stellingname verbloemde echter een interne strijd in de SDAP tussen ‘orthodox’-marxistische en reformistische stromingen. Al sinds het ontstaan was de partij verdeeld tussen twee kampen die het socialisme bekeken vanuit fundamenteel verschillende uitgangspunten.

De reformistische stroming in de partij legde de politieke focus op het behalen van hervormingen binnen het kapitalistische systeem. Hierbij stond het bereiken van algemeen kiesrecht en de achturige werkdag centraal. Deelname aan het burgerlijke politieke systeem, bijvoorbeeld via het leveren van wethouders of gedoogsteun aan kapitalistische regeringen, was voor deze stroming een middel voor het dichterbij brengen van het socialisme. 

Tegenover de reformisten stonden de orthodox-marxisten. Deze stroming, gesteund door veel intellectuelen en kunstenaars in de partij, streefde naar een revolutionaire koers voor de SDAP. Hierbij moest niet het verkiezingsprogramma maar het beginselprogramma centraal staan. Ook werd deelname aan kapitalistische coalities afgewezen en moest de partij voorop lopen in radicalere vormen van arbeidersstrijd, zoals massastakingen. De interne partijcultuur werd gekenmerkt door een constante strijd tussen deze twee kampen over de koers van de organisatie. 

Binnen deze strijd stond de reformistische stroming eigenlijk altijd met 1-0 voor. Deze voorsprong ontstaat eigenlijk altijd in partijen die (deels) toetreden tot het ‘establishment’, zo schetst Politicoloog Bas van Dongen in zijn werk ‘Revolutie of Integratie’ over de SDAP. Door deel te nemen aan verkiezingen ontstaat er namelijk een groep politieke bureaucraten die steeds meer onderdeel worden van het bestaande systeem. Hun interesse gaat niet langer uit naar het bereiken van een revolutie maar naar het veiligstellen van hun politieke baantjes en behaalde hervormingen. Door de prominente positie die zij als openbare vertegenwoordigers van de partij bekleden, worden hun reformistische meningen ook binnen de partij versterkt. 

De groeiende macht van de reformistische stroming zorgde in 1909 dan ook al voor een afsplitsing van de orthodox-marxisten. Nadat het theoretische blad van de partij, De Tribune, per congresbesluit monddood werd gemaakt besloten enkele honderden leden af te splitsen en de Sociaal-democratische Partij op te richten. Na 1918 besloot deze SDP zich te hernoemen tot de Communistische Partij Nederland. Deze partij richtte zich meer op het verder doen escaleren van de klassenstrijd in de vorm van het organiseren van comités van werklozen en arbeiders.

Oorlog, Godsvrede en dromen van een revolutie

Waar de SDP dus een meer revolutionaire koers opging, bewoog de SDAP tussen revolutionair sentiment en reformisme. Zo weigerde de partij in 1911 deelname aan een landelijke, linkse regeringscoalitie met de Liberalen. Zelfs een compromis waarbij het algemeen kiesrecht zou worden ingevoerd werd afgewezen. Toen in 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbrak stelde de partij zich echter constructief op tegenover de heersende macht. Er werd een zogenaamde ‘Godsvrede’ afgesproken tussen alle verschillende partijen, waarbij de SDAP accepteerde dat gedurende de oorlog de klassenstrijd ondergeschikt werd gemaakt aan het nationale belang. 

Concreet betekende dit dat de partij geen steun gaf aan stakingen of radicale acties ten tijde van de mobilisatie. Waar de partij voortaan wel veel meer steun aan gaf waren de plannen van andere, burgerlijke partijen. Mobilisatiekredieten en overheidsbegrotingen kregen de stem van de SDAP en Troelstra streefde er naar om constructief samen te werken met de heersende partijen.

De Eerste Wereldoorlog bracht zo een situatie tot stand waarin een groot deel van de arbeidersbeweging, met uitzondering van de radicalere flank gestuurd door de SDP, zich liet inkapselen door de kapitalistische regering. Deze ‘Godsvrede’ zou wel al snel scheurtjes gaan vertonen, met Troelstra’s revolutiepoging tot gevolg. 

Het feit dat de grootste arbeiderspartij zich in het begin van de oorlog liet inpakken door de Godsvrede betekende niet dat de klassenstrijd uit Nederland was verdwenen. Geen reformistische bureaucraat, ook Troelstra niet, kon wat veranderen aan het feit dat de tegenstellingen van het kapitalisme naarmate de oorlog vorderde steeds meer naar voren kwamen. 

Deze tegenstellingen kwamen bijvoorbeeld tot uiting in de groeiende voedseltekorten. Boeren kozen ervoor om liever hun voedsel naar het buitenland te exporteren of te verkopen voor hoge, speculatieve prijzen. In plaats van hier iets aan te doen besloot de regering de rantsoenen voor arbeiders te verlagen. Samen met de militaire mobilisatie, die veel mannelijke arbeiders van huis hield, zorgden deze tekorten voor groeiende onrust onder de Nederlandse bevolking. 

In 1917 kwam dit tot uiting in verschillende voedselopstanden, waaronder het Amsterdamse aardappeloproer. Arbeiders plunderden massaal voedselmarkten en gingen op de vuist met politie. Opgejut door de SDP ging men over tot een massastaking in Amsterdam die tienduizenden arbeiders samenbracht. Vergelijkbare, kleinere opstanden vonden door heel het land plaats. 

Deze situatie, samen met de groeiende ongelijkheid en onrust over de mobilisatie, bracht de SDAP in een lastig parket. De partij steunde officieel nog de regering maar voelde het sentiment in het land veranderen. Met de introductie van het algemeen mannenkiesrecht als concessie aan de maatschappelijke onrust leken ook plotseling politieke dingen mogelijk die eerder voor onmogelijk werden gehouden. 

Waar in Nederland de maatschappij langzaam een andere richting in leek te slaan gingen de ontwikkelingen in andere landen in sneltreinvaart. In Rusland grepen de Bolsjewieken eind 1917 de macht, terwijl in Duitsland na een revolutie de keizer werd afgezet en de (gematigde) sociaaldemocratie het roer overnam. Overal in Europa leken er revolutionaire omwentelingen voor de deur te staan. 

De SDAP kon langzamerhand steeds moeilijker vasthouden aan de Godsvrede nu in Nederland en elders de omstandigheden zo veranderden. Zelfs een leider als Troelstra, die in de eerdere jaren veelal een meer reformistische koers bepleitte op verschillende vraagstukken, kon niet ontsnappen aan de klassenstrijd als drijfveer van historische verandering. Een politieke correctie, een koerswijziging, was nodig. 

Doorslaggevend hierin was misschien wel de situatie in het leger. Alhoewel Nederland het dood en verderf van de oorlog was bespaard werden veel mannen gedwongen gemobiliseerd. Dit betekende dat zij weg van huis waren voor lange tijd in ruil voor schamele compensatie. Door de wanhopige situatie werden veel soldaten lid van de grootste, socialistische soldatenbond. 

Muiterij

Toen in oktober 1918 de opperbevelhebber van het leger, generaal Snijders, besloot om alle verlofdagen in te trekken, sloeg de vlam in de pan. Op de kazerne ‘de Harskamp’ kwamen soldaten in opstand toen na een urenlange, nutteloze mars bleek dat het voedsel op was. De officieren moesten vluchten en hun tenten werden geplunderd. Op meerdere plekken in het land ontstonden er soortgelijke akkefietjes met soldaten. Als gevolg werd, mede op aandringen van de SDAP, generaal Snijders ontslagen door de regering. 

Beïnvloed door voedselopstanden en muiterij in eigen land en uitbrekende revoluties in het buitenland, draaide Troelstra van koers. In een vergadering van het landelijke partijbestuur bracht de partijleider voor het eerst het idee op dat de SDAP leiderschap zou moeten nemen over een revolutionaire omwenteling. Alhoewel de andere partijbestuurders weinig enthousiasme toonden werd er toch besloten het idee van een revolutie, vergelijkbaar zoals die zojuist in Duitsland had plaatsgevonden, voor te leggen aan de leiding van de vakbeweging. 

De leiding van de vakbeweging reageerde met wisselende reacties. Men was zeker ontvankelijk voor het idee dat een radicalere, strijdbare koers nodig was na jaren van Godsvrede, maar het idee van een revolutie leek ver van de realiteit. Er werd uiteindelijk gekozen voor het formuleren van een gezamenlijk manifest vol eisen die in de praktijk, zo stelde Troelstra, ‘revolutionair’ waren. Onder andere het oprichten van een collectieve verzorgingsstaat en een onmiddellijk einde aan de mobilisatie stonden op het lijstje. 

Met dit radicalere manifest op zak en een groeiend gevoel van onrust in het land besloot Troelstra voor de eerste keer in zijn speeches het idee van machtswisseling kracht bij te zetten. Op 11 november sprak hij tijdens een Rotterdamse vakbondsvergadering over de taak van de Nederlandse werkende klasse om een proletarische revolutie te voltooien. In de Tweede Kamer, op 12 november, werd dit herhaald door Troelstra toen hij sprak over hoe de SDAP niet bang zou zijn om de politieke macht over te nemen als dat van hen werd gevraagd. 

Belangrijk om te begrijpen over deze oproep tot een ‘revolutie’ is dat hiermee Troelstra, en de leiding van de SDAP, niet opeens Bolsjewieken waren geworden. Hun doel was juist om de revolutionair-socialistische beweging links van de SDAP de wind uit de zeilen te halen. Het pleidooi voor een machtsovername van de SDAP en de bredere arbeidersbeweging moest een alternatief bieden op het in Troelstra’s ogen veel ergere scenario; een gewelddadige communistische opstand. Anarchie moest koste wat kost voorkomen worden en volgens Troelstra was dat enkel mogelijk als zijn partij de regie zou overnemen in het land. 

In de tussentijd had de SDP namelijk niet stilgezeten. Waar Troelstra in Rotterdam en de Tweede Kamer het vooral hield bij woorden wilden zij een revolutionaire situatie forceren. De partij ging over tot de vorming van arbeiders en soldatenraden die de staatsmacht over moesten gaan nemen. Het Revolutionair-Socialistische Comité, onder leiding van de SDP’ers Henriette Roland Holst en David Wijnkoop, besloot in Amsterdam een grootschalige mars te organiseren om dit streven kracht bij te zetten. 

Het doelwit was een nabijgelegen kazerne waar een lid van de Amsterdamse soldatenraad gevangen werd gehouden. De demonstranten, een aantal duizend man sterk, probeerden bewapend met granaten en revolvers de kazerne te overmeesteren. In plaats van een overwinning eindigde het protest in een bloedige confrontatie, waarbij vier doden en zo’n achttien gewonden vielen. Een verlies voor de revolutionairen, maar wel verder olie op het vuur van de politieke crisis die in Nederland aan het ontstaan was. Hoe ging deze ‘Rode Week’, zoals het later genoemd zou worden, aflopen? 

De gevolgen; vergissing of meesterzet? 

Veel burgerlijke frames over de rode novemberweek van 1918 focussen op de incompetentie van de SDAP en de SPD. Beide groepen worden afgeschilderd als idealistische gekken die zonder rekening te houden met het conservatieve denken van de Nederlandse bevolking overgingen tot wilde revolutionaire plannen. Dit frame zien we bijvoorbeeld terug in het werk ‘De revolutie die niet doorging; de tragedie van Troelstra’ van Rob Hartmans. 

Hartmans stelt dat er vrij weinig tot geen enthousiasme was voor het idee van een revolutie binnen de SDAP, laat staan in de bredere maatschappij. De potentie voor een revolutie leefde zogenaamd enkel in het hoofd van Troelstra en had nooit over kunnen slaan naar andere delen van de maatschappij. Bewijs hiervoor is terug te zien in het feit dat Troelstra vrij snel zijn woorden weer introk en de SDAP breder in de ontkenning ging door te stellen dat zij de democratische rechtsorde zouden respecteren. Oftewel; 1918 was ‘Troelstra’s vergissing’.

Recenter historisch onderzoek wijst echter op een andere realiteit. Alhoewel Troelsta in 1918 de verhoudingen verkeerd had ingeschat en er niet sprake was van een revolutionaire situatie, maakte het wel degelijk wat los in de maatschappij en zijn partij. In de eerste plaats moeten we daarin niet vergeten dat een belangrijk doel van zijn speech het onder druk zetten van de regering was om het SDAP-manifest vol eisen in te willigen. Dit had vrij veel succes.

Naar aanleiding van de revolutie dreiging werd vrijwel onmiddellijk het algemeen (vrouwen)kiesrecht ingevoerd en ook de achturige werkdag werd tot wet gemaakt. Verder werd er overgegaan tot onmiddellijke demobilisatie en een uitbreiding van de voedselrantsoenen. Praktisch alle eisen van de SDAP werden dus gelijk ingewilligd. Het dreigen met een machtsovername om de zaken op scherp te zetten had zo zijn vruchten afgeworpen. 

Dit had ook te maken met een tweede aspect die de pessimistische kijk op 1918 weerlegd. De heersende klasse geloofde namelijk wel degelijk dat een revolutie om de hoek lag en was flink wat angst ingeboezemd. Misschien wel het bekendste verhaal die dit illustreert zijn de geheime onderhandelingen over een Rotterdamse machtsovername. Toen het nieuws Nederland bereikte dat in Duitsland een revolutie was voltrokken, besloot de Rotterdamse burgemeester Zimmerman samen met een aantal havenkapitalisten in overleg te treden met de SDAP over hoe zij vreedzaam de macht mochten gaan overnemen in de stad. Zonder dat er überhaupt een schot was gevoerd werden de sleutels van de stad praktisch aan de partij overhandigd. 

De schrik zat er dus goed in bij de heersende klasse. Veel kapitalisten en burgerlijke politici zagen in Troelstra’s speeches geen ‘vergissing’ maar een serieuze aanval op hun belangen. Het kabinet was dan ook zo geschokt door de situatie dat men overwoog het parlement te ontbinden en de Eerste Kamer op te doeken, waarna nieuwe verkiezingen zouden moeten worden gehouden. Een dergelijke wanhoopsdaad werd nog net op tijd voorkomen en vervangen met een koers waarbij enkel deels werd toegegeven aan de revolutionaire wensen van de SDAP. 

Als respons op de woorden van Troelstra kwamen enthousiaste partijbijeenkomsten bijeen van de SDAP in alle steden van het land. Een opleving die toch wel in schril contrast staat met Hartmans zijn lezing dat de basis van de partij geen interesse toonde in revolutionaire ideeën. Waar ging de revolutiepoging dan alsnog de fout in als de meest sceptische lezing niet klopt? 

Alhoewel de overheid vrij snel overging tot concessies en de heersende klasse veel angst was aangejaagd, bleef een daadwerkelijke machtswisseling uit. Naast dat dit kwam omdat Troelstra en de SDAP het vooral bij woorden hielden en geen daadwerkelijke machtsovername hadden voorbereid speelde ook de mobilisatie van anti-revolutionaire burgers een rol. 

Kort na Troelstra’s speech in de Tweede Kamer riep de regering op tot de vorming van vrijwillige burgerwachten. Deze burgerwachten werden met wapens en materiaal gesteund door de overheid en moesten bestaan uit gezagsgetrouwe burgers. Ook kwam de Bijzonder Vrijwillige Landstorm tot leven, een anti-revolutionair front van dienstplichtigen die op nog veel meer professionele wijze een mogelijke revolutiepoging kon bestrijden. 

Al snel was duidelijk dat de burgerwachten en de BVL konden rekenen op tienduizenden bewapende vrijwilligers. Zelfs al had Troelstra door willen zetten met zijn poging tot een machtswisseling was deze met geweld gestopt. De enige fysieke confrontatie die plaatsvond, die tussen het Amsterdamse RSC en de kazerne, liep dan ook uit op een winst voor de contrarevolutie. Het socialisme was in Nederland verre van voorbereid op de gewapende confrontatie die nodig zou zijn om de heersende klasse tot  haar knieën te dwingen. 

Troelstra’s vergissing in perspectief; de lessen van 1918

Het oordeel wat we over Troelstra’s revolutiepoging kunnen vellen is dat het bewoog tussen revolutie en reformisme. Alhoewel de radicale intenties van Troelstra om een fundamentele wisseling van de macht te bewerkstelligen oprecht waren, bleek in de praktijk dat hij en de SDAP nooit bereid waren te doen wat nodig was om de situatie tot zijn logische conclusies te brengen. Tegelijkertijd hadden de radicale praatjes ook deels als doel om radicaal-links de wind uit de zeilen te nemen. 

De les van Troelstra’s ‘vergissing’ is dat revoluties niet zomaar uit te roepen zijn als gevolg van een impulsieve opwelling van een partijleider, maar ontstaan uit bepaalde historische omstandigheden en voortkomen uit de leiding van een partij die bereid is een revolutie te maken. In 1918 was er in de SDAP wellicht meer enthousiasme voor revolutie dan burgerlijke geschiedschrijving voorschrijft, maar zeker niet genoeg voorbereiding, mandaat of strijdlustigheid om er daadwerkelijk een te volbrengen. 

Ondanks dit gebrek aan revolutionaire intenties leert 1918 ons dat ook burgerlijke, reformistische arbeiderspartijen, zoals de SDAP vaak gekarakteriseerd wordt, kunnen flirten met het idee van een socialistische revolutie of eisen die daarvan in het verlengde liggen wanneer de historische omstandigheden dat toelaten. Het is in dit kader ook interessant om te zien hoe een partij als de SP zich gaat ontwikkelen nu het politieke speelveld steeds meer polariseert. 

Zonder Troelstra’s revolutiepoging had het algemene kiesrecht voor iedereen en het begin van de verzorgingsstaat veel langer op zich laten wachten. Burgerlijke geschiedschrijving die 1918 afdoet als enkel een ‘vergissing’ en een absurde miscalculatie moeten we dan ook uit het raam gooien. De revolutiepoging is een onderdeel van onze arbeidersgeschiedenis. We moeten er niet alleen van leren, maar ook vooral gebruiken om aan te tonen dat verandering enkel komt door klassenstrijd!

Leuk artikel? Meld je aan voor de Paraat nieuwsbrief!