Israël: een instrument van het imperialisme 

Mattheo van Doesburg

Om de genocide te stoppen, moeten we een duidelijke analyse hebben van haar oorzaken. Mattheo van Doesburg analyseert de geschiedenis en economische verhoudingen in Israël en Palestina om tot een breder begrip te komen. 

Een marxist heeft, om de moderne economische verhoudingen in Palestina te begrijpen, een breder begrip van het imperialisme nodig. De marxistische theorie van het imperialisme geeft de context om te breken met eenvoudige opvattingen over oorlog en bespreekt geweld niet als iets dat altijd aanwezig zal zijn. De concrete toepassing van werken van bekende schrijvers zoals Boecharin, Lenin en Luxemburg zijn daarom de basis geweest voor dit artikel. Het Palestijnse vraagstuk is een les voor elke revolutionair ter wereld en geeft ons de context om de wereld te veranderen. Israël is bijna te zien als een ‘ideaaltype’ in het domein van imperialistische staten en legt hiermee de ambities van het Westen bloot. Het is verantwoordelijk voor het imperialistische beleid in de regio en dient bij uitstek de belangen van Westers kapitaal. Onder toeziend oog van het Westen is Israël opgebouwd als een uiterst racistisch antwoord op het antisemitisme. De vernietiging van het Palestijnse volk wordt als valse voorwaarde voor de bevrijding van het Joodse volk gesteld. Ten alle tijden zal Israël daarom een vijand zijn van Palestijnse bevrijding, de Palestijnen en de gehele internationale arbeidersklasse. Om deze context te begrijpen zal dit artikel ingaan op de afhankelijkheid van Israël van het Westen en hoe de geschiedenis van het vestigingskolonialisme daarbij antwoorden biedt. 

De historische ontwikkeling van Palestina

Begin twintigste eeuw, wanneer de imperialistische machten zowel in het Midden-Oosten als in Europa grotere ambities krijgen, bevindt de productie van de inheemse Palestijnen zich nog in een pre-kapitalistische stadium. Confrontatie tussen de imperialistische machten in het gebied is onvermijdelijk, maar krijgt een specifieke ontwikkeling door de komst van Israël. De vestigingskolonie schept de verhoudingen waarin de Palestijnse levenswijze een symbool wordt van het verzet. Zij staat hierbij voor alles wat het door de vestigingskolonie gebrachte kapitalisme moet vernietigen. 

Ten tijde van deze confrontatie maken de inheemse bewoners gebruik van jaarlijkse landherverdeling, familiaal erfrecht en collectief dorpsbeheer. De masha’a, zoals het genoemd werd, was van groot belang voor de Palestijnen. Deze landbouwcollectieven werden beheerd door verschillende families die samenkwamen in een hamula. Het werk werd beschouwd als een collectief proces, waarbij er een algemeen recht gold om het land te bewerken voor elke inwoner van het dorp. Het dorpsbeheer werkte als volgt; elke familie was verantwoordelijk voor de cultivering en oogst van hun desbetreffende stuk land. Om enige vorm van accumulatie te vermijden werd er gebruikgemaakt van een herverdelingssysteem. Dat betekende in essentie een loterij die, met intervallen van één tot vijf jaar, de stukken land roteerde tussen de families. Het recht van de families op een stuk land, binnen het dorpsbeheer, was hierbij erfelijk. 

Dit landbouwcollectief werd opgebouwd vanuit de hamula, maar het land zelf was in bruikleen bij de effendi’s, de grootgrondbezitters en bureaucraten van het Ottomaanse Rijk. Het rijk wilde graag breken met de masha’a, zodat er private eigendomsrechten konden ontstaan. Zodanig werden er wetten aangenomen die de landverhoudingen transformeerden, waarbij het land werd verkocht aan Europese kolonisten. Dit resulteerde in de centralisering van landbouwgrond, zowel bij de Palestijnen als bij de kolonisten, waar de eerste vestigingen een aanwezigheid konden opbouwen. De landbouwcollectieven degradeerden in het licht van deze ontwikkelingen en een proces van ontheemding kwam op gang. Door het proces van verwaring, het tot waar maken van producten, van het land had het verzet tegen de ontheemding beperkte keuzes: het kon zich alliëren met de effendi’s of de masha’a zelf verdedigen. Dit verzet kwam neer op gewapende strijd en een afkadering van de landbouwgebieden door de boeren. Waar voorheen de Palestijnen het gebied navigeerden aan de hand van natuurlijke kenmerken, kwamen er in plaats daarvan hekken en omheiningen te staan. Al met al betekende de opbouw van het zionistische project voor de Palestijnen een confrontatie met de kapitalistische staat, die opeens aan de horizon verschenen was. 

‘De fellaheen in Palestina hadden geen grenzen nodig om hun percelen te identificeren; vijgen- en olijfbomen waren handige herkenningspunten voor iedereen in de gemeenschap.’

-Noura Alkhalili

De effendiklasse liquideerde zichzelf langzaamaan door de verkoop van land aan de zionistische beweging. Door deze verkoop van Palestijns gebied aan de zionisten kon de vervreemding van de grond en de arbeid plaatsvinden. In het oude systeem was dit geen mogelijkheid, land en arbeid werden zorgvuldig beheerd door het dorpscollectief. De mogelijkheid voor vervreemding van land en arbeid werd een essentieel onderdeel van de opbouw van Israël. Dit proces van primitieve accumulatie ging later een grote rol spelen in de genocide op het Palestijnse volk. 

In het verzet tegen het Britse kolonialisme en het zionisme allieerde de fellaheen’s (boeren) zich sporadisch met de effendi’s. De alliantie met de effendi’s zou hun uiteindelijke ontheemding niet hebben vermeden, de proletarisering zou alleen een andere vorm hebben aangenomen. Het proces van de vestigingskolonie zorgde in plaats daarvan voor een andere ontwikkeling: Israël werd niet expliciet afhankelijk van Palestijnse arbeid. De alliantie met de effendi’s was niet consequent en er waren ook geregeld opstanden vanuit de fellaheen’s tegen deze grootgrondbezitters. Desondanks speelde deze oude feodale klasse een enigszins progressieve rol in het Palestijnse verzet. Door de unieke context, die erg verschilde van de Arabische buurlanden, stonden ze vijandig tegenover het Britse kolonialisme, dat zich achter het zionistische staatsproject had geschaard. De strijd werd dus gevoerd langs de grenzen van natie en klasse. Dit zou nog altijd relevant blijven en een historische progressieve rol spelen in de regio, waar later het panarabisme het grote gevaar zou worden. 

De verdeling van de gebieden in en rondom Palestina werden bepaald door de afloop van de Eerste Wereldoorlog. De gebieden van het Ottomaanse Rijk, dat na de oorlog instortte, kwamen in handen van Westerse landen. Deze gebieden, waar minstens veertig procent van de bekende oliereserves zaten en die toegang gaven tot het Suezkanaal, moesten koste wat kost voor Westers kapitaal verdedigd worden. Het Sykes-Picotverdrag dat werd gesloten tussen Frankrijk en Engeland nam het gevaar van het panarabisme al in acht. Het fundament werd gelegd om het gebied zo te fragmenteren dat de Palestijnen moeilijk een centrale macht konden opbouwen. Zo boden ze geen kansen om voor het Arabische volk een sterk thuisland te verwezenlijken. Op het moment dat deze verhoudingen verschoven na de Eerste Wereldoorlog, kwam er een andere mogelijkheid voor westers kapitaal om haar belangen te verzekeren: het volledig steunen van het zionisme als koloniaal staatsproject. 

Primitieve accumulatie 

Om betekenis te geven aan het staatsgeweld van Israël is meer uitleg nodig. Het geweld bereikt hoogtes waardoor de liberale activist bijna het geloof in mensenrechten verliest. Door een dergelijke gewelddadige uiting kan Israël zijn positie als deel van de mondiale kapitalistische ontwikkeling verkrijgen. Wanneer men spreekt van de ‘enige democratie’ in het Midden-Oosten, heeft men gelijk; dit is exact hoe een liberale democratie zich ontwikkelt en wat een liberale democratie doet. Met deze context kan er vervolgens gebroken worden met ideeën over de unieke gewelddadigheid van de Europese kolonisten. Deze geschiedenis wordt dan niet zomaar begraven onder ‘dat waren andere tijden en dat doen we nu niet meer’. 

De staatsvorm van Israël is een project van vestigingskolonialisme. Deze kolonie is in eerste instantie gericht op het verkrijgen van land. In tweede instantie is zij gericht op het opbouwen van een werkende klasse, welke nodig is voor het structurele en langetermijnkarakter van de kolonie. De confrontatie tussen kolonist en inheemse begint al bij deze opzet van de vestigingskolonie, waarbij er een bepaalde relatie wordt afgedwongen. Het begint, zoals elke kapitalistische productiewijze, bij het proces van primitieve accumulatie. In het eerste deel van Marx’ magnum opus Het kapitaal wordt dit beschreven als de erfzonde van het kapitalisme. Het heeft niets minder tot doel dan de werkers scheiden van de productiemiddelen. In de context van de vestigingskolonie kan dit neerkomen op de inheemse bevolking scheiden van hun land en productiemiddelen, inclusief de gehele levenswijze die hiermee verbonden is. Bij deze leefwijze wordt namelijk het land gebruikt als primair productie- en reproductiemiddel en is er geen vervreemding tussen de arbeidskracht en het land, gezien de producten van het werk direct toekomen aan de personen die het land bewerken. Deze levenswijze krijgt hiermee, in elke poging tot overleving, zowel fysiek als ideologisch, een revolutionaire implicatie tegenover Israël.

Primitieve accumulatie lijkt zich nog te bevinden buiten de interne contradicties van de klassenstrijd. Het proces van absorptie van nieuwe gebieden door imperialistisch beleid heeft, onvermijdelijk, primitieve accumulatie nodig. Het moment van aanraking tussen kapitaal en de inheemse productiemodus, veronderstelt een vernietiging van het laatste. Het probleem van het bestaan van een dergelijke levenswijze heeft zo een makkelijke conclusie voor de kapitalistische staat. De eliminatie van de fellaheen’s in Palestina gebeurt hier door middel van genocide, assimilatie en de verwaring van het land. Doordat de interne structuur van een vestigingskolonie vooral voortvloeit uit een territoriale ambitie, komt de logica van eliminatie hier vandaan. Deze logica staat in contrast met andere koloniale projecten, waar een nadruk op uitbuiting ligt. Het vestigingsproject is niet afhankelijk van de reproductie van de inheemse bevolking maar voornamelijk van het verzekeren van land. Het verzekeren van deze gebieden moet gebeuren onder de kapitalistische dynamiek. De vestigingskolonie biedt deze garantie. 

In de nieuwe staat is er nog vraag naar een essentieel onderdeel van de dynamiek: een werkende bevolking. De vestigingskolonie faciliteert de ontwikkeling van een werkende klasse door middel van migratie vanuit de imperialistische kern. Het verplaatst als het ware de klassenstrijd naar nieuwe pre-kapitalistische gebieden. Israël is gebouwd op een dergelijke migratiestroom vanuit andere delen van de wereld. Deze migratie en het zionisme, waar we later op in zullen gaan, gaan samen met de historische ontwikkelingen in Europa, waarbij de Joodse bevolking het doel wordt gemaakt van antisemitisch geweld. Grote delen van de Joodse populatie in Europa, vaak van kleinburgerlijke afkomst, werden tijdens hun migratie naar Israël geproletariseerd als onderdeel van de nieuwe staat. Het ontstaan van het zionisme als politieke stroming in de negentiende eeuw bood hierbij de nodige ideologische onderbouwing. Zo werd de nieuwe werkende klasse onder het mom van het zionisme gekoppeld aan het Israëlische staatsproject.

Zionisme en chauvinisme

Het zionisme deed zijn intrede aan het einde van de negentiende eeuw en baseerde zich op de ideeën van Theodor Herzl. Het geweld tegen Joodse mensen sinds de opkomst van golven aan pogroms in Europa, was de achtergrond voor het idee van een Joodse staat. Het zionistische staatsproject focuste zich daarin op het verwerven van steun bij de Engelse burgerij. Deze werd overtuigd om de migratie te steunen van de Joodse bevolking, doordat de zionisten inspeelden op het gewortelde antisemitisme en door de kolonie te omschrijven als ‘buitenpost van de Europese beschaving tegen de Aziatische barbaarsheid’. Daarin sloot Israël aan bij een traditie aan vestigingskolonieprojecten, die al eeuwenlang werden gesteund door de Europese grootmachten. 

In de opbouw van de kolonie, in de loop van de jaren ‘50, kwam er een migratiestroom op gang vanuit de Arabische buurlanden. Deze mizrahim besloegen al snel de helft van de inwoners van Israël en kwamen terecht in het stratum van de werkende klasse. Het veroorzaakte een influx aan goedkope arbeid en daarmee een grotere concurrentie op de arbeidsmarkt. Het samenkomen van deze groeperingen en de klassenverschillen die vormen aan de hand van land van herkomst leggen de interne racistische structuren van de huidige staat bloot. Er bevindt zich nu een permanente strijd rondom de definitie van de legitieme ‘Israëliër’ tussen de groeperingen. Tegenover de Arabische migranten bestaat er een afgunst en een mogelijkheid om als Europese Israëliër zichzelf te verheffen. Migranten uit Marokko en Irak zetten zichzelf daarbij af tegen de migranten uit de ‘echte Arabische landen’. Kortom: er is een bitter chauvinisme dat de werkende klasse verdeelt en bezighoudt. 

Deze legitimering is een groot onderdeel van de staat, die gehele universiteiten en instituties inricht om dit erfgoed en deze geschiedenis te onderzoeken. Hierbij grijpen ze terug op de Levantijnse oorsprong van het Joodse volk, dat een groot onderdeel is van de aanspraak van de zionistische vestigingskolonie op het gebied. Door deze context is de Israëlische werkende klasse voornamelijk bezig met deze aanspraak en wordt zij door de vestigingskolonie een reactionaire kracht gemaakt. De zionistische bezittende klasse zit zo in de ideale positie, waarbij de werkende klasse zo doordrenkt is van het chauvinisme dat racisme de voornaamste bezigheid is. De vestigingskolonie in haar huidige vorm is afhankelijk van deze Israëlische werkende klasse, die de nodige arbeidskracht moet kunnen produceren en het proces van ontheemding moet steunen en uitvoeren. Deze werkende klasse bevindt zich in de staat die voor hen het antwoord zou bieden tegen de racistische implicaties van het antisemitisme. Ze zijn daarentegen deel van een klassenmaatschappij waarin langs racistische lijnen de Israëlische werkende klasse en de Palestijnen in dienst staan van de ambities van Westers kapitaal. Hierbij krijgt de gewelddadigheid van het antisemitisme tegen het Joodse volk louter een nieuwe vorm. 

Het proletariseren van de Palestijnse bevolking is verder geen noodzaak voor de zionistische staat. Doordat de vestigingskolonie zich vestigt op de ontheemding van de Palestijnen en de arbeid van de Joodse migranten, is het niet afhankelijk van Palestijnse arbeid. Dit verschilt erg met andere voorbeelden van de zogenaamde apartheidsstaat, zoals Zuid-Afrika, waarbij er een duidelijke afhankelijkheid was van de arbeid van mensen van kleur. Dit komt onder andere door de Zuid-Afrikaanse klasseverdelingen waarbij de Boeren en de witte bevolking maar zeven procent van de bevolking beslaan. Inheemse Palestijnen hebben een duidelijke verhouding tot de staat Israël, deze is alleen niet vergelijkbaar met die van Zuid-Afrika. Nadat de Israëlische vestigingskolonie zich primair heeft gefocust op het verkrijgen van land en voortbouwt op de ontheemding daarvan, maakt het gebruik van Palestijnse arbeid in de bezette gebieden. Daar is het een bron van goedkope arbeid, waarbij de Palestijnen vooral werken in de opbouw van infrastructuur. Er is hier een ontwikkeling gaande waardoor het bezette gebied een bron is van goedkope arbeid en als een nieuwe afzetmarkt dient voor Israëlische producten. De ontwikkeling van de onafhankelijke Palestijnse industrie wordt zo onmogelijk gemaakt. De gehele Palestijnse economie bevindt zich in een afhankelijke positie ten opzichte van de Israelische economie. 58 procent van de import komt direct uit Israël en 86 procent van de export vloeit naar Israël. Wat hier belangrijk is, nogmaals, is de klasseverdeling binnen de Palestijnse bevolking. Deze zijn grotendeels geen deel van de Israëlische werkende klasse. Het Palestijnse volk bestaat grotendeels uit gedegradeerde boeren en vluchtelingen (lompenproletariërs), waarvan zes miljoen in de diaspora leven. Een gedeelte is geproletariseerd en werkt in de bezette gebieden door middel van vergunningen of werkt als dagloner in Israëlische industrie. We hebben het hier over 64.1 procent proletariërs op de Westelijke Jordaanoever en 56.6 procent in Gaza. Ze zijn geen deel van de Israëlische staat en kunnen ook geen lid worden van de grootste Israëlische vakbond, Histradut. Er is een kleine groep Palestijnen die zich wel kan scharen onder de Israëlische werkende klasse. Ze hebben staatsburgerschap, maar leven daarmee in een ‘normale’ racistische kapitalistische staat zonder enige rechten. Deze kleine groep Palestijnen heeft zo geen mogelijkheid om zich intern op grote schaal te organiseren tegen de kapitalistische staat.

De geproletariseerde Palestijnen speelden een grote rol in de stakingen en demonstraties die uitbraken in de loop van de twintigste eeuw. Een goed voorbeeld hiervan is de Eerste Intifada, die begon in reactie op de dood van enkele Palestijnse dagloners. Zij werden vermoord tijdens hun rit terug naar Noord-Gaza en veroorzaakten een opbloei van verzet. In de vijf jaar die volgden braken er stakingen uit en werden de Israëlische industrieën in de bezette gebieden van 1948 geboycot. De intifada gaf de aanzet voor een gigantische zelforganisatie van de Palestijnen. Zij vormden lokale comités en werden verantwoordelijk voor de administratieve aspecten van de intifada. Zo waren ze de uitvoerende organen voor de gezondheidszorg, onderwijs en de landbouw, onderwerpen die Israël compleet had verwaarloosd. De Palestine Liberation Organization (PLO) verklaarde zichzelf tot autoriteit van deze lokale kaders. Zij vormde echter een belemmering in de uitbouw van de revolutie door haar wanbegrip van de zionistische staat. De PLO beriep zich op de opbouw van een onafhankelijke Palestijnse staat in lijn met de VN-resolutie van 1967 en stond sceptisch tegenover de gewapende strijd. Door de intifada schoten de kosten van de bezetting omhoog en werd een golf aan Palestijnse zelforganisatie veroorzaakt, maar een volledige interne crisis in Israël bleef uit. De wortels van de Israëlische staat zaten namelijk niet in de arbeid van de Palestijnen, maar in hun ontheemding.

De afhankelijkheid van buitenlands kapitaal 

Ontwikkeld en bewapend is Israël een baken van Amerikaans imperialisme in West-Azië. De hele Israëlische economie is gebaseerd op deze ondersteuning. Tweedelig houdt Israël stand, door zowel controle uit te oefenen op het land en door in dienst te staan van het imperialisme. De staat is momenteel aan het uitbreiden op de Westelijke Jordaanoever, in Gaza, Zuid-Libanon, de Sinaï en het Syrische Golangebergte. Doordat Israël functioneert als de laatste linie van Amerikaans kapitaal in de regio, wordt het gewelddadig en ongehoord gesteund. De economie heeft een unieke context en bevindt zich daarom in een constante alles-of-niets-houding. 

De staat Israël heeft te maken met een precaire economische context die zowel verbonden is aan hun interne industrie als aan de externe vijanden die de staat direct uitdagen. Israël is hiermee geen onafhankelijke imperialistische macht en functioneert als een satellietstaat van het Westen. Dit begon concreet al bij de opbouw van de staat, die samenging met de volledige ondersteuning vanuit imperialistische machten voor de nieuwe Israëlische industrieën. De kapitalistische productiewijze in de regio stond volledig in de kinderschoenen en werd daarom volgepompt met Westers kapitaal. Zo konden industrieën zich  zonder onderbreking ontwikkelen en werd de enkele competitie geneutraliseerd. Het jaar 1948 luidde het begin van het bouwen van de natiestaat in, waarbij er een massale migratie op gang kwam vanuit Noord-Afrika en Europa. De gloednieuwe infrastructuur, industrieën, en andere behoeften van de staat sloten perfect aan bij de mogelijkheden voor Amerikaans kapitaal om hierin te investeren. Israël begon hier zijn eindeloze cyclus aan kapitaaltekorten, waardoor de VS in beeld kwam en in beeld kon blijven in de regio. 

Israël functioneerde praktisch gezien met een handelstekort, waar er meer geïmporteerd wordt dan geëxporteerd. Dit was echter geen probleem door een vaste instroom van buitenlands kapitaal. Door deze omzeiling is het niet afhankelijk van eigen kapitaalexport op het wereldtoneel en kan het desondanks intern kapitaal opbouwen. Deze instroom, bestaande uit buitenlandse valuta, speelt een grote ondersteunende rol in de schatkist van de centrale bank van Israël. Een grote bijdrage daaraan vond plaats in 1996, toen de VS tien miljard dollar verleende. Het effect op het handelstekort werkte zo tweevoudig: er was directe financiële steun en de centrale bank kon voordelen halen uit positie van de dollar in de internationale economie. In de jaren ‘90 ontdeed Israël, mede door deze steun, zich langzaam van het handelstekort. De Oslo-akkoorden zorgden daarbij voor een verlichting van de Arabische boycot, waardoor buitenlandse handel een belangrijk onderdeel kon zijn van de economie. 

Een ander mechanisme wat de economie versterkt, heeft te maken met de waarde van de sjekel, de Israëlische munt, en het importoverschot. Het versterken van de positie van de sjekel in de context van het importoverschot zorgt ervoor dat buitenlandse producten goedkoper worden. Omdat Israël macht heeft over de bezette Palestijnse gebieden, wordt veel van de hulp aan Palestina overgemaakt in de vorm van sjekels. Dit versterkt de Israëlische munt. Deze realiteit heeft vervelende complicaties voor de financiële steun aan de bezette Palestijnse gebieden. In 2006, het jaar dat Hamas de verkiezingen won, vertoonde de sjekel bijvoorbeeld een stijging in waarde. Ondanks een boycot van Israël en haar medestanders steeg de bijdrage van internationale donaties vanuit ngo’s aan de bezette Palestijnse gebieden. Deze bijdragen worden altijd omgezet in sjekels om bruikbaar te zijn voor de Palestijnse overheid. Het droeg daarmee bij aan de toename van de reserves aan buitenlandse valuta in de kas van de Centrale Bank van Israël. Dit geeft weer dat er vraagtekens kunnen worden gezet bij louter financiële steun van de bezette Palestijnse gebieden of de rol van de PLO in de bevrijdingsstrijd, gezien dit ook steun voor de Israëlische economie behelst. 

Bewapening en de NAVO

De Israëlische economie heeft door de samenkomst van zowel de vestigingskolonie en de volwassenheid van Westers financieel kapitaal een dodelijke vorm gekregen. De opbouw van Israël lijkt een ongefilterde blik te geven op een imperialistische staat. Een kapitalistische staat zoals in de EU lijkt normaliter een stabieler regime te hebben, dat zich niet meteen hoeft te verdedigen door middel van geweld. Wat Israël zo goed laat zien is de verwerping van deze façade van diplomatie in tijden van crisis. Op zo’n moment is de staat altijd gewogen in haar overleving en haar mogelijkheid voor nieuwe rondes van kapitaaluitbreiding door het gehalte aan militarisering en bewapening. De wapenindustrie in Israël en de steun van de VS in bewapening spelen daarom een enorme rol. 

Sinds het verraad van de PLO omtrent de tweestatenoplossing heeft Israël hun duurste project tot nu toe moeten uitvoeren, de intensivering van de bezetting. Deze kosten lijken zo hoog op te lopen dat hier begrijpelijk vraagtekens bij worden gezet door de gemiddelde econoom. De staat draagt veel kosten wat betreft de bezetting en de bewapening en lijkt op lange termijn niet goed te zijn voor de Israelische economie. Het volledige plaatje laat echter zien hoe het een onvermijdelijke strategie is in de instandhouding van Israël. De kosten van de bezetting als ‘beleidskeuze’ vloeien voort uit de voorgaande context van de vestigingskolonie. De omschrijving van deze uitgaven wordt vaak door pacifisten gezien als een ‘domme’ overweging van beleid. De staat kan beter deze kosten elders spenderen, waar het nog steeds kan bijdragen aan de economie. Dit is een enigszins naïeve houding die niet erkent dat de kosten van een oorlog grotendeels gedragen worden door de werkende klasse en dat Israël dit geweld nodig heeft als structureel onderdeel van haar bestaan.

Abstract gezien zorgt oorlog in eerste instantie voor een centralisering van kapitaal. Dit heeft verschillende mogelijkheden, maar de uitkomst is de onteigening van verschillende kapitaaleenheden op een grotere en snellere schaal. Oorlog intensiveert in deze productiemodus de neigingen van kapitalistische ontwikkeling. Er kan bijvoorbeeld een letterlijke vernietiging zijn van kapitaal, wat nieuwe ruimte biedt voor investeringen, of er kan in tijden van crisis over worden gegaan op een oorlogseconomie, die daarmee kunstmatig wordt uitgesteld totdat het elders een oplossing vindt. De vraag bij Israël is welke productieverhoudingen er precies gecentraliseerd en versterkt worden. Als de staat stand wil houden, zoals voorheen besproken, is het aangewezen op de controle van het land en in hoeverre de VS ze blijft steunen. Totdat ze een onafhankelijke imperialistische staat zijn met onafhankelijke kapitaalmarkten, wordt het onmiddellijk bedreigd door parallelle Arabische staten en projecten. 

De wapenindustrie moet hierbij correct gepositioneerd worden in haar ondersteunende rol. Het kunnen produceren van munitie, wapens en andere militaire middelen is een essentieel onderdeel van de staatsmacht, maar is niet de drijvende kracht achter het voeren van oorlog. Deze militaire middelen worden bij Israël gegarandeerd door de Amerikaanse steun en het internationale samenwerkingsverband van de NAVO. Het SIPRI geeft bijvoorbeeld aan dat 69 procent van de geïmporteerde wapens afkomstig is uit de Verenigde Staten. Het grootste gedeelte van de militaire staatsmacht komt voort uit deze bijdragen, maar sinds de jaren ‘80 heeft Israël ook een wapenindustrie op eigen bodem opgezet. Deze industrie transformeerde en specialiseerde zich vooral in technologische ontwikkelingen. Deze kennis werd op een gegeven moment belangrijk op de internationale markt, waarbij de bezetting als het ware als product geëxporteerd kon worden. Onder de afhankelijkheid van buitenlands kapitaal lijkt Israël met deze context zich steeds meer te professionaliseren. Deze ontwikkelingen dragen daarbij nog niet bij aan de onafhankelijkheid van de industrieën. Ze laten Israël meer duiden als een gigantisch militair fort voor het Westerse kapitaal, dat haar loopgraven steeds dieper moet graven om te overleven. 

De NAVO heeft tenslotte de belangrijke taak om dit militaire fort te steunen. Israël heeft de militaire samenwerking nodig van de Westerse landen die kapitaal aan haar verlenen. De stabiliteit van deze Westerse geopolitieke verhoudingen biedt de garantie voor de toekomst. Israël moet daarbij wel de enige optie blijven voor investeringen van Westers kapitaal in het Midden-Oosten. Het samenwerkingsverband van 2006 tussen de NAVO en Israël zegt weinig zonder de voorafgaande context. De relatief vaag gehouden relatie tussen de NAVO en Israël werd in 2016 expliciet gemaakt door de komst van een Israëlisch kantoor in Brussel bij het hoofdkantoor van de militaire alliantie. Zonder de daadwerkelijke integratie van Israël in de NAVO zijn de banden toch pijnlijk zichtbaar. De afgelopen dertig jaar is te zien in officiële documenten dat ze innig samenwerken met Israël op gebieden van wetenschap en technologie, terrorismebestrijding, bestrijding van massavernietigingswapens en ‘vrouwen, vrede en veiligheid’. De staat is deel van het zogenaamde ‘mediterrane dialoog’ dat partners bevat rond de Middellandse Zee. Individuele landen in het NAVO-partnerschap handelen in wapens met Israël, waaronder Nederland. Waar deze landen bovendien in dienst staan van de NAVO, dat hen dicteert in hun defensiebudgetten en hun militaire operaties. 

Een vrij Palestina

Een beroep doen op mensenrechten bij de samenwerkingen van de landen van de NAVO en Israël is een wanhopige poging om de werkende klasse te helpen. Deze utopische ideeën worden acuut onderbroken met de beelden die voortkomen uit Gaza en de Westelijke Jordaanoever. Het humanisme waar de bureaucraat het zo graag over heeft, is gestorven in deze tijd van oorlog en verzet. De grenzen van Palestina liggen niet bij de afgesproken akkoorden met de ‘vrijgevige’ liberale instituties, ze liggen bij en worden bepaald door de bevrijdingsstrijd van de Palestijnse bevolking. 

De bezetting van de Palestijnse gebieden wordt vaak aangeduid als bewijs dat Israël een apartheidsstaat is. De ontwikkeling van de leefomstandigheden van de Palestijnen zou een gevolg zijn van een ‘gedegradeerde liberale democratie’. Het is eerder andersom, de liberale democratie is in opbouw en daarbij focust het zich op de ontheemding van Palestijnse boeren en de uitsluiting van Palestijnse proletariërs. De voorwaardes voor overleving zitten bij deze groep in de ontbinding van de vestigingskolonie, waarbij het de Israëlische werkende klasse zou kunnen opschudden en haar de echte vijand kan aanwijzen, de kapitalistische klasse. De gehele Palestijnse bevolking, samen met de Arabische buurlanden, heeft baat bij de ontbinding van deze vestigingskolonie. Deze bevrijding, alleen mogelijk in een heldere visie op de Israëlische staat, veronderstelt de internationale samenwerking van de werkende klasse. Overeenkomend in hun strijd tegen de imperialistische staat, hun bondgenoten, hun bewapening en hun chauvinisme. De specifieke rol van de Palestijnse boeren en de Palestijnse werkende klasse is om zich niet bij een onafhankelijk kapitalistisch project neer te leggen. Zij dienen anders louter als instrument in de opbouw van een Arabische kapitalistische staat als deze de kans krijgt om zich te ontwikkelen. In het proces van de ontbinding van de vestigingskolonie moeten de werkende Palestijnen hun medestanders vinden in dit nationale vraagstuk, maar daarna zal het alleen steun kunnen vinden in de internationale arbeidersklasse. 

Leuk artikel? Meld je aan voor de Paraat nieuwsbrief!