Waarom ik geen communist kan zijn

Cees Hamet

Ten eerste ben ik van nette familie
En het gaat mij nog niet zo kwaad
Ten derde mijn baas, ja god wat wil je
Die gooit me ijskoud op straat

Ten vierde zou ik ’t mijn vrouw moeten vragen
die zou zich vast bij de buren beklagen.
Ten vijfde: mijn baas zou me mores leeren,
Als ik ‘De Tribune’ ging abonneren.

Ten zesde maak ik veel overuren
En het zou dus wel een eeuwigheid kunnen duren,
Voordat ik naar een vergadering kon gaan.

Ten zevende staat me ’t betalen niet aan
Elke week contributie, dat valt niet mee.
Nee, ik stel er me liever mee tevree
Te wachten tot anderen wat hebben gedaan.

Ten achtste, oh ja, dat zei ik nog geeneens,
Ben ik het met mezelf nog niet helemaal eens.
Zou ik ’t laten? Zou ik ’t doen?
Hier mijn plicht – daar mijn fatsoen!

Ik kronkel, geloof me, vaak als een worm.
Ik geloof wel, de revolutie breekt los als een storm
Maar op ’t moment, vriend, zeg ik ’t eerlijk
Hou ik dat zaakje voor uiterst geveerlijk,
En daarom wordt ik pas communist,
Als jullie strijd gewonnen is.