In 1923 was Nederland in de ban van de vlootwet, een plan om de Nederlandse marine fors uit te breiden. Een typisch voorbeeld van debat over de uitgaven van defensie. Terwijl de regering de bouw van een krachtige vloot noodzakelijk vond, vroegen grote delen van de bevolking zich af of meer wapens de wereld wel veiliger zouden maken.
Na jaren aan commissies en debatten leek het er in 1922 op dat er eindelijk een voorstel klaar lag voor de vlootwet. Keer op keer waren de plannen gestrand. Geldgebrek, snelle veranderingen op het wereldtoneel, en rappe technologische vooruitgang haalden de plannen keer op keer in. In 1922 was er eindelijk een concreet wetsvoorstel geworden.
De vlootwet had best een simpel doel, namelijk de opbouw van een sterke oorlogsvloot voor Nederland om Nederlands-Indië te beschermen tegen een mogelijke schending van de Nederlandse neutraliteit door een buitenlandse mogendheid. Het aantal schepen van de marine zou verdubbelen. Er werd berekend dat de vlootwet in totaal 300 miljoen gulden zou gaan kosten. Dat geld zou in een periode van zes jaar worden uitgegeven. Dat was destijds een enorm bedrag, ongeveer helft van wat de staat in een jaar binnenkreeg.
Nederland in crisis
Nederland beleefde echter turbulente tijden. Het in 1918 ingevoerde algemeen kiesrecht had de politieke verhoudingen voorgoed opgeschud. De confessionele partijen behaalden een enorme zege. Zowel de liberalen als de socialisten die op een overwinning hadden gehoopt, kwamen bedrogen uit. Drie confessionele partijen waren na de verkiezingen in staat een kabinet te vormen. De eerste coalitiepartij was de ARP, de Anti-Revolutionaire Partij. De tweede partij was de Christelijk Historische Unie, een partij van de adel en de burgerij. De laatste partij was de Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP). Het eerste kabinet stond onder leiding van Charles Ruijs de Beerenbrouck, de eerste katholieke premier van Nederland.
Er heerste helaas ook een diepe economische crisis. De werkloosheid was gigantisch en de regering had te kampen met grote tekorten. Het rechts-conservatieve kabinet had slechts één maatregel voor deze economische malaise: bezuinigingen. Minister van Financiën jonkheer Dirk Jan De Geer stelde dat elk ministerie 27% van zijn budget moest inleveren zodat er een sluitende begroting kon ontstaan. Dit betekende minder sociale zekerheid, slechter onderwijs, en minder zorg. Helaas voor de regering was er nog steeds een flink tekort. En toch wilde de regering veel geld uitgeven aan de marine.
Premier Ruys de Beerenbrouck was de grootste voorstander van de vlootwet en kreeg hierin ook bijval van koningin Wilhelmina. De confessionele politici van het kabinet Ruijs de Beerenbrouck II wilden de koloniale belangen in Indonesië beschermen en een betere onderhandelingspositie voor Nederland verkrijgen op het internationale toneel. Ook een tal van andere conservatieve en militaristische politici schaarden zich achter de vlootwet. Vanwege de eerdere mislukte pogingen tot vlootuitbreiding besloot de marine hoog spel te spelen. De marineleiding stelde dat als de vlootwet er niet kwam, de koninklijke marine maar beter geliquideerd kon worden. Zonder vlootwet had het voortbestaan van de marine geen zin en zouden de Nederlandse koloniën vast en zeker worden veroverd door andere mogendheden. Met deze argumentatie, tenminste zo hoopte de marine, zou geen godvrezend mens de vlootwet willen proberen te verhinderen. Verzet tegen de vlootwet stond gelijk aan verraad. Het was alles of niets.
Het verzet begint
Al vanaf het prille begin van de vlootwet wilde de Communistische Partij Holland (CPH) alles in haar macht doen om te voorkomen dat de wet aangenomen werd. Dat was een vanzelfsprekende zaak, het imperialisme hoort bij het kapitalisme en de CPH stelde zich anti-kolonialistisch op. In tegenstelling tot de SDAP bleven zij ageren voor revolutionaire strijd, ontwapening moest er alleen voor de heersende klasse zijn, de arbeidersklasse moest juist worden bewapend. Een bekende slogan van de CPH was: ‘Tegen de oorlog, de burgeroorlog!’ Deze retoriek genoot weinig succes. Ondanks de relatieve kleinschaligheid van de CPH-agitatie tegen de vlootwet wisten ze wel heel wat gedaan te krijgen. Een demonstratie tegen de oorlog in juli trok bijvoorbeeld ongeveer 10.000 betogers. Voor de CPH was de vlootwet een uitgelezen kans om hun anti-militaristische pro-revolutionaire standpunten uit te dragen.
De CPH werkte hierin samen met anarchisten, die ook massaal in het verweer kwamen tegen de vlootwet. Samen organiseerden zij niet enkel protesten, er werden ook tal van pamfletten verspreid door actiecomités. Deze pamfletten bevatten meestal onsmakelijke en humoristische afbeeldingen om het doelwit zo slecht mogelijk af te beelden. Ministers en de koninklijke familie waren geregeld slachtoffer van deze aanvallen via pamfletten. Dit soort pamfletten waren makkelijk te begrijpen en te verspreiden, ze waren dus zeer effectief. Een mooi voorbeeld was het ‘Actiecomité tegen de oranjelol en de vlootwet in Amsterdam’ waarin zowel leden van de CPH als anarchisten zitting namen. Hun publicatie De Spelbreker nam zowat de gehele gevestigde orde op de hak en beeldde Prins Hendrik, de echtgenoot van koningin Wilhelmina, af als een haveloze dronkelap. Het blad werd verboden, maar pas nadat er 150.000 exemplaren waren verspreid.
De socialistische apathie
Maar waar was de grootste socialistische organisatie van het land? Waar was de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP), tevens de op een na grootste politieke partij van het land? In de vroege jaren 1920 zag het er niet al te best uit voor de SDAP. Ze was gefrustreerd en moegestreden. In 1918 poogde SDAP-leider Pieter Jelle Troelstra, geïnspireerd door de revoluties in Duitsland en Rusland, ook in Nederland een revolutie te plegen en de macht over te nemen. De revolutiepoging liep echter met een sisser af. De ‘vergissing van Troelstra’ leidde ertoe dat de SDAP werd verguisd. Tegelijkertijd was er interne ruzie over hoe het nu verder moest. Aanvankelijk deed de SDAP dan ook niets tegen de vlootwet. Het voelde als vechten tegen de bierkaai, de regering zou haar zin toch wel krijgen.
De regering verwachtte daarom ook niet zo veel moeilijkheden omtrent de vlootwet. Natuurlijk was het niet gunstig dat er een economische crisis was, maar desnoods kon de regering wel wat geld lenen. In de ministerraad ging het echter al mis, De Geer vond het namelijk verschrikkelijk dat de marine niet wilde bezuinigen, maar er juist geld bij wilde. Tijdens een verhit debat in de ministerraad verklaarde alle andere ministers om juist voorstanders van de vlootwet te zijn. Maar om 300 miljoen gulden uit te geven terwijl het kabinet al een tekort van 400 miljoen gulden had? Er brak meteen een halve kabinetscrisis uit omdat De Geer niet mee wilde werken. De Geer bood uiteindelijk zijn ontslag aan. Dit was bijzonder slecht nieuws voor het kabinet. Nu moest er niet alleen een nieuwe minister komen, maar het vertrek van de voorman van de CHU zou breed worden uitgemeten in de pers. De regering wist het nog niet, maar het vertrek van De Geer zou een kettingreactie veroorzaken die de vlootwet zou verwoesten.
Er kwam uiteraard een nieuwe minister, Hendrikus Colijn, die eerder minister van oorlog was. Een principieel voorstander van de wet was hij niet. Ondanks zijn bezwaren werkte Colijn echter mee met de vlootwet. En daar had hij een goede reden voor. Colijn was ambitieus en wilde graag het premierschap bemachtigen. Dit was al meermaals mislukt nadat hij minister was geweest, waardoor Colijn tot de conclusie kwam dat hij alleen premier kon worden tijdens een diepe crisis. De Geer, de voorman van de CHU, had net het veld geruimd. Als de vlootwet sneuvelde, dan moest ook Ruijs de Beerenbrouck de politiek verlaten. Dan was enkel Colijn over. Als de wet er wel kwam, was zijn reputatie als sterke man bevestigd. Colijn leed echter al onder een uitermate dubieuze reputatie. Hij had zich als militair in Indonesië schuldig gemaakt aan oorlogsmisdaden. Colijn werd soms zelfs als een dictator in wording gezien door de aanhang van de CPH, maar ook door de SDAP en zelfs door linkse liberalen. Hij zou een gevaar voor de democratie zijn, een ‘MusColijni’ die bij de eerste de beste kans de macht zou grijpen. Toen Colijn jaren later premier werd bleek dit geen grootspraak, hij bestuurde het land met een ijzeren vuist.
Nadat De Geer zijn ontslag had ingediend, ontwaakte de SDAP uit haar onrustige slaap. De SDAP had niet alleen een hekel aan de imperialistische Colijn, maar het was belangrijk deze militaristische wet te verhinderen. Sterker nog: het leek erop dat dit weleens kon lukken. De beweegredenen van de SDAP verschilden wel van die van de CPH en de anarchisten. In de jaren 1920 raakte de SDAP bevangen door pacifisme, hetgeen ook steeds populairder werd in confessionele en liberale kringen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog bleek immers hoe machteloos kleinere landen waren in tijden van oorlog. Het nieuwe ideaal was ontwapening en internationaal recht. De SDAP eisde voortaan volledige ontwapening van de staat. De nieuwe strijdkreet van de SDAP omtrent het militair apparaat was ‘ontwapening en socialisatie!’ Geweld als manier om de arbeidersklasse te emanciperen werd meer en meer verguisd.
Vooral de sociaaldemocratische pers verbonden aan de SDAP was meedogenloos. Vrijwel dagelijks kwam de vlootwet wel aan bod. Vanaf het moment dat de SDAP meedeed, draaide de propagandamachine op volle toeren. De kopstukken van de beweging in kleurrijke taal uitlegden waarom de vlootwet een waanzinnig idee was. ‘De marine is een bodemloze put!’ en ‘De marine is een hoop oud ijzer!’ werd er geroepen in de sociaaldemocratische pers. Een andere populaire slogan was ‘Wie maakt onze centen zoek? Het is Ruijs de Beerenbrouck!’ De grote sociaaldemocratische kranten smulden van de vlootwet, die zij zagen als een toppunt van geldverspilling tijdens een diepe economische crisis. Er was meer dan genoeg munitie om effectief strijd te voeren in de pers, genoeg om speciale anti-vlootwet nummers uit te geven die de wet helemaal sloopten.
Een eenheidsfront?
Wat de CPH écht wilde zien was een eenheidsfront tegen vlootwet, waarbij er samenwerking moest worden gezocht met de SDAP, de linkse- en neutrale vakbonden. Dit eenheidsfront zou een algemene staking uitroepen tegen de vlootwet, de arbeiders moesten weigeren de schepen te bouwen en te bemannen. Het front zou daarna een enorme anti-vlootwetdemonstratie organiseren. Als dat lukte was de boodschap zonneklaar: De Nederlandse arbeidersklasse wilde geen vlootwet. Dit bleek helaas al snel een onmogelijke opgave. Er waren linkse vakbonden, zoals het Nationaal Arbeiders Secretariaat (NAS), een vakbond met een revolutionair karakter. De CPH werkte graag met deze organisatie, maar die kon zich in massaliteit niet meten met de gematigde Nederlandse Verbond van Vakverenigingen (NVV), een orgaan van de SDAP. De NVV bleek niet willend om samen met de CPH en linkse vakbonden een staking te organiseren, vooral omdat de CPH de lijn van de Sovjet-Unie volgde. Hoewel de NAS wel was ingesteld op acties en een stakingskas had, was een grote staking zonder de NVV onbegonnen werk. Hierdoor werd een algemene staking tegen de vlootwet onmogelijk, de NAS en de CPH hadden bij lange na niet de massale aanhang die nodig was voor het uitroepen van een staking die een groot genoeg effect kon hebben op de vlootwet. De CPH wilde ook graag meewerken aan het organiseren van een grote anti-vlootwetdemonstratie, maar ook hier weigerde de SDAP met de CPH samen te werken. De NVV en de SDAP vonden uiteindelijk hun verschillen met de CPH belangrijker dan het verzet tegen de vlootwet.
Demonstreert tegen de vlootwet!
De SDAP had echter ook grote plannen voor een betoging tegen de vlootwet, een demonstratie op een schaal die nog nooit in Nederland was vertoond. Het idee was relatief eenvoudig: tienduizenden mensen moesten zich verzamelen op het Museumplein in de hoofdstad Amsterdam. Daar zouden de leiders van de SDAP toespraken houden en zouden de deelnemers massaal hun afkeer tegen de vlootwet kunnen laten horen. Op de grote dag liep het plein vol met tienduizenden betogers, Amsterdam werd bijna onder de voet gelopen door antimilitaristische demonstranten. Met spandoeken en rode vlaggen marcheerden ze trots door de straten, het was bijna alsof alle ellende van de gefaalde revolutie vijf jaar ervoor nooit plaatsgevonden had. Voor een middag leek het alsof de revolutie alsnog gekomen was, zoveel rood was er op de straten te zien. Het was de grootste demonstratie ooit in Nederland tot dan toe, uniek in zijn soort. De demonstratie was het publieke hoogtepunt van de acties tegen de vlootwet. ‘Onze dag’ noemde de SDAP de demonstratie. Dankzij de demonstratie voelde de SDAP zich weer sterk. De vlootwet had iets gedaan wat recentelijk geen enkele socialist was gelukt: de hele partij was erdoor verenigd.
Na het einde van de demonstratie begon voor veel leden van de SDAP het echte werk pas. Aan hen was opgedragen om zoveel mogelijk handtekeningen in te zamelen voor het zogeheten volkspetitionnement, een soort verzoek aan de regering ondertekend door een deel van de bevolking. De gedachte was dat als de politiek zou zien dat een heel groot deel van de Nederlanders tegen de vlootwet was, dan zouden de kamerleden wel twee keer nadenken voordat ze voor de vlootwet zouden stemmen. Dagenlang gingen de SDAP’ers op pad om zoveel mogelijk mensen te laten tekenen, met strenge instructies geen socialistische preken te houden voor de confessionele tekenaars. Het petitionnement werd een groot succes. Ondanks het feit dat het door de SDAP georganiseerd werd, ondertekenden veel katholieken de petitie. Toen alle handtekeningen en kruisjes (want niet iedereen kon destijds schrijven) waren verzameld, bleken er in totaal 1.1 miljoen handtekeningen te zijn verzameld. Op een bevolking van net zeven miljoen, waarvan ongeveer vier miljoen volwassen, was dit een enorm aantal. Iets meer dan een kwart van de volwassen Nederlanders had het petitionnement ondertekend, een enorme overwinning voor de SDAP.
Onrust in het parlement
Hoewel een Tweede-Kamermeerderheid voor de vlootwet gegarandeerd leek, wachtte er na het fractieoverleg van de katholieken een onsmakelijke verrassing voor het kabinet. In de RKSP, de partij van premier Ruijs, rommelde het. De katholieken hadden altijd al geringe belangen in Indonesië gehad en voelden de noodzaak voor de verdediging niet. Enerzijds stonden de leiders van de katholieke arbeiders onder veel druk van hun partij om zich achter de vlootwet te scharen, anderzijds riep hun eigen achterban dat ze geen vlootwet wilden. Als de RKSP voor de vlootwet zou stemmen, zou dat dan niet het laatste zetje zijn voor de gedesillusioneerde katholieke arbeiders om aansluiting te zoeken van de SDAP? Dan zouden de socialisten wel eens de macht kunnen grijpen. De links-progressieve katholieke kamerleden weigerden voor de vlootwet te stemmen. Dat was op zijn zachtst gezegd een complete ramp voor de regering. De meerderheid van het kabinet was niet meer zeker, het zou aankomen op slechts enkele stemmen. Het was erop of eronder.
Colijn gaf namens de regering een toespraak. Het bleef bij wat gegoochel met cijfers en stelde teleur. Hierna kwam het debat pas goed op gang, het zou dagen duren. De rechterflank vond dat Nederland maar een ‘prutsvlootje’ had, onwaardig voor haar gezag. Het verzoekschrift werd zo veel gebagatelliseerd, want dat betekende niets volgens de regering. Ondertussen verzette de oppositie zich tegen het militarisme en vooral ook tegen Colijn. Kamerleden beschuldigden de regering dat ze helemaal niets geleerd had van de Eerste Wereldoorlog, ze wilden gewoon verdergaan met de bewapening die slechts negen jaar eerder tot een verwoestende oorlog had geleid. Het debat werd ook nog eens verstoord door veteranen van het leger en de marine die protesteerden tegen hun slechte pensioenregeling, waardoor de debatten alsmaar chaotischer werden. ‘Men geeft ons de militaire Willems-Orde maar laat ons verhongeren!’ weerklonk het vanaf de tribune van de Tweede Kamer.
Tegelijkertijd dreigde de regering dat het kabinet zou vallen als de vlootwet werd verworpen, een dreigement dat de oppositie niet erg serieus nam. Na tien dagen aan fervente debatten was het dan eindelijk tijd voor de stemming. De spanning was vanaf de vroege ochtend al om te snijden. Het was al duidelijk dat het aan ging komen op slechts enkele stemmen, maar na alle toespraken en reacties was het onzeker hoeveel Kamerleden tegen hun partijlijn in wilden gaan. Een voor een verklaarden de kamerleden hun stem, voor of tegen. Toen de RKSP-fractie aan de beurt was, werd het pas echt spannend. Een voor een bekenden de kamerleden kleur, met een golf van verontwaardiging en luid gejuich bij elke ‘Voor!’ en ‘Tegen!’. Na een aantal zenuwslopende minuten bleek dat 10 leden van de RKSP tegen de vlootwet hadden gestemd. Hierdoor kreeg de vlootwet 49 stemmen voor en 50 stemmen tegen. Met een verschil van één stem werd de vlootwet verworpen. Een SDAP-Kamerlid gooide meteen een raam open. Hij verwittigde de menigte op het Binnenhof dat de vlootwet was verworpen.
De nasleep
Toen de stemming voorbij was, zag het er gitzwart uit voor Ruijs de Beerenbrouck en zijn kabinet. Het kabinet belandde in een diepe crisis. Ruijs de Beerenbrouck was ontzet. ‘God regeert toch?’, verzuchtte hij naar Colijn. Kort daarna bood hij zijn ontslag aan bij de koningin.
Tegelijkertijd verkeerde de SDAP in een jubelstemming, zij hoopten dat er misschien zelfs een kabinet SDAP-RKSP kon komen nadat de katholieke zuil zich tegen het militarisme had gekeerd. Er brak een lange periode van onderhandelingen aan, waarin er geen nieuw kabinet kon worden gevormd. De RKSP wilde liever verder met een confessioneel rechts kabinet en deed er alles aan om het verraad van ‘de tien’ te bagatelliseren. Omdat er geen nieuw kabinet kwam, weigerde Wilhelmina Ruijs de Beerenbrouck en zijn ministers hun ontslag. Daarom moest Ruijs de Beerenbrouck II doorbuffelen. Ondanks het succes van het verzet tegen de vlootwet en de diepe crisis van het confessionele kabinet kon de coalitie ARP-CHU-RKSP in totaal dertig jaar aanblijven. Verkiezingen boden voor de SDAP ook geen soelaas, Colijn werd als ‘sterke man’ eindelijk premier in 1926. Maar zijn kabinet werd een mislukking en viel na slechts drie maanden.
Conclusie
In 1923 wilde men niet dezelfde fouten herhalen als negen jaar eerder, fouten die tot een verwoestende oorlog hadden geleid. Voor 1914 geloofde iedereen dat landen zichzelf konden beschermen door te investeren in leger en vloot, maar de verwoestende Eerste Wereldoorlog toonde aan dat dit een illusie was. De socialisten van de jaren 1920 wilden vechten voor een wereld zonder oorlog, waarvoor gestreden werd op straat, in de pers, en in het parlement. Hierdoor was het mogelijk om de wet, ondanks de meerderheid van het kabinet, te laten verwerpen.