De klassenpositie van de student – Tussen proletarische wal en bourgeois schip

Redactie Paraat
Illustratie: Jay van Delft


Vullen studenten de rangen van het proletariaat, zijn het kleinburgerlijke luilakken of ballerige rijkeluiskinderen? Ofwel, wat is de klassepositie van de student?

De wereldwijde Palestinabeweging, die de afgelopen twee jaar een sterke heropleving beleefde, is sterk geworteld in de studentenbeweging. De universiteiten werden brandpunten van pro-Palestijns protest, in de vorm van demonstraties, sit-ins en bezettingen. Dergelijke acties op campussen vonden in de openheid plaats en brachten een grote groep studenten in aanraking met revolutionaire politiek. Sommigen van hen radicaliseerden snel, anderen organiseerden zich permanent middels lidmaatschap van een studenten(vak)bond. Daar gaan zij zich bezig houden met bredere studentenpolitiek die niet enkel betrekking heeft op Palestina. Precies die studentenpolitiek, die specifieke politieke rol die studenten spelen in revolutionaire bewegingen, vloeit voort uit de specifieke klassepositie van de student. Wanneer men het ijzer wil smeden als het heet is, dan is nu het moment om de vers geradicaliseerde studenten uit te leggen wat die klassepostie is, welke politieke rol daaruit volgt en hoe ze die rol op de juiste wijze vervullen kunnen.

De huidige golf van radicaal studentenprotest is geenszins een nieuw fenomeen. Voor menigeen is het bekendste historische voorbeeld van een grote studentenrevolte die van Parijs in de meimaand van 1968. Vanuit een massale studentenbeweging kwam, met hulp van de vakbonden, een algemene staking voort. In heel Frankrijk stonden alle machines stil. Ook toen al is geprobeerd de klassepositie van studenten vast te stellen. Bijvoorbeeld door de Situationisten, een quasi-marxistisch kunstenaarscollectief, dat in het pamflet getiteld ‘Over de armoede van het studentenleven’ de student omschreef als een lui, altijd consumerend, van alles en iedereen vervreemd, schizofreen wezen. Deze wause definitie van de student is pretentieus en weinig werkzaam, maar dient wel als een voorbode: het vaststellen van de klassepositie van de student is niet eenvoudig. Dit artikel doet een poging, door de klassepositie van de unisersiteitsstudent vanuit drie, onderling samenhangende, invalshoeken te benaderen: cultureel, economisch en politiek.

Het studentikoze

Het studentenleven kan misschien wel gelijk worden gesteld met het verenigingsleven. Het zal lastig blijken een student te vinden die van geen enkele vereniging lid is, alleen al vanwege de korting op studieboeken die studieverenigingen aanbieden wordt het als dom gezien om geen lid te worden. Naast de studievereningen bestaan er ook clubjes voor alle denkbare hobby’s en sporten en de studentencorpora.

De studentencorpora zijn de vroegste moderne variant van de studentenvereniging. De sociëteiten van de burgerij, de plekken waar industriële kapitalisten samen cognac dronken en sigaren rookten, werden ook weleens bezocht door de studerende kinderen van deze rijkaards. Zij klonterden daar samen en kregen behoefte aan een eigen clubje waar ze zich buiten het zicht van hun ouders konden gaan misdragen. Heden ten dage zijn corpora nog altijd burgerlijk. Het is zelfs zo dat hun interne politieke structuren een afspiegeling zijn van de bredere burgerlijke maatschappij. Zo zijn het aantal bestuursposities beperkt en zijn verkozen bestuurders tijdens hun termijn niet terugroepbaar, precies zoals onze parlementaire democratie functioneert.

Het is deze gebrekkig democratische, in wezen sterk autoritaire, interne politieke structuur die weerslag heeft op de cultuur van het corps. Deze cultuur draait om onderwerping en vernedering, om een fetisjering van macht op het masochistische af. Ontgroeningsrituelen waarbij de verse aanwas van het corps gehuld in ongewassen kleren, knielend in hun eigen kots doofgeschreeuwd worden door seniore leden. Ontgroeningen zijn een vernederingsspektakel, maar het is bij uitstek de cantus die de burgerlijke maatschappij weerspiegelt. Bij dit drank- en drankfestijn heeft het onverkozen presidium alle macht in handen. Zij bepaalt wanneer de deelnemers drinken en zingen, daarnaast kan zij de deelnemers naar eigen grillen vernederende straffen opleggen. De logica van de cantus is ook terug te zien in de burgerlijke maatschappij. De staat heeft met het leger en de politie het monopolie op geweld en kan dit geweld, naar eigen grillen, richten op haar eigen burgers. Zodoende is de campus een van de uitingsvormen van de corpscultuur die de logica van de burgerlijke staat imiteert en daarmede normaliseert.

De traditionele cultuur van de studentencorpora is dus een product van de burgerij. Maar met dat studeren toegankelijk werd voor mensen uit de arbeidersklasse ontstond er een niet-burgerlijk studentenleven met studieverenigingen en studentenclubs voor alle denkbare hobby’s en sporten.
Deze nieuwe verenigingen namen de traditionele corpscultuur ten dele over, omdat, en hier kunnen tal van redenen voor zijn, de studenten uit de arbeidersklasse er ‘bij wilden horen’ of juist om zich af te zetten tegen de groep arbeiders die zich het studeren nog steeds niet konden veroorloven.
Hoe het ook zij, studenten uit de arbeidersklasse namen culturele gedragingen van de corpora over. De vernederende ontgroeningsrituelen niet, evenals de haast masochistische verhouding tussen jonge en oude leden bleef weg. Wel namen ze het overmatig drinken, seksisme, het dragen van bestuurspakken, recentelijk het afkortingsrijke studentenjargon, de gala’s en bovenal de cantussen over. Allemaal vonden deze culturele uitingen een weg naar het niet-burgelijke studentenleven. De leden van de arbeideristische studentenverenigingen zijn dus niet burgerlijk, maar de cultuur die zij uitdragen en in stand houden wel.

Het studentenleven, in de meest brede zin, wordt dus gedomineerd door een cultuur die haar oorsprong vindt bij de burgerij. Deze cultuur kan ook wel omschreven worden als ‘het studentikoze’. Het studentikoze is alomtegenwoordig; praktisch iedereen die gaat studeren wordt erin ondergedompeld. Maar wat betekent dat voor de klassepositie van de student? Culturele uitingen zijn niet bepalend voor iemands klasse. Wel is het zo dat de culturele bubbel waarin iemand zich bevindt klassenbewustzijn in de weg staat. Iemand die op dagelijkse basis burgerlijke cultuur uitdraagt, gaat geloven dat hen burgerlijk is. Hen handhaaft de burgerlijke ideologie en normaliseert de logica van de burgerlijke maatschappij, terwijl deze logica indruist tegen de belangen van de economische klasse waartoe hen in wezen behoort. Maar welke economische klasse is dat dan?

Het inkomen

Als culturele uitingen niet bepalend zijn voor klasse, wat dan wel? Een klasse is een groep mensen die eenzelfde relatie tot productiemiddelen hebben. Productiemiddelen zijn de elementen die noodzakelijk zijn voor de productie van goederen en diensten, denk aan grondstoffen, gereedschappen en fabrieken. Onder de kapitalistische productiewijze onderscheiden zich twee primaire klassen. De burgerij, die productiemiddelen bezit en de arbeidersklasse die geen productiemiddelen bezit. Klasse is bepalend voor de wijze waarop iemand voorziet in diens levensonderhoud. De burgerij leeft van de winst die ontstaat uit het verschil tussen de waarde die een arbeider in het productieproces creëert en het loon dat de burgerij betaalt voor deze geleverde arbeid. De arbeidersklasse leeft dus van loon; van de verkoop van hun arbeidskracht.

Studenten bezitten geen fabrieken en hebben ook geen mensen in dienst. Ze zijn voor hun levensonderhoud op meerdere manieren afhankelijk van de verkoop van arbeidskracht. Van de verkoop van hun eigen arbeidskracht als ze een bijbaan hebben, wat geldt voor meer dan zeventig procent van de studenten. Van de verkoop van hun ouders arbeidskracht, als ze een studiebijdrage krijgen. Zelfs studiefinanciering wordt door sommigen gezien als voortkomend uit de verkoop van arbeidskracht, omdat het wordt bekostigd met belastinggeld dat goeddeels wordt geheven over loon. Toch maakt deze drieledige afhankelijkheid van loon niet dat studenten tot de arbeidersklasse behoren. Met het studeren aan de universiteit leveren studenten namelijk geen productieve arbeid. Met het schrijven van papers en leren voor toetsen produceren zij geen goederen die op een markt verkocht worden. Daarmee staan zij, binnen de universitaire context, buiten het productieproces. Zoals gezegd hebben studenten vaak een bijbaan, daarmee zijn ze onderdeel van het productieproces, maar een bijbaan staat los van student zijn. Studenten hebben geen actieve rol in het productieproces en zijn daarom geen onderdeel van de arbeidersklasse.

Dit maakt dat studenten op de korte termijn niet dezelfde economische belangen hebben als de arbeidersklasse. De burgerij buit de arbeider uit door minder loon te betalen dan dat de arbeider aan waarde creëert. Universiteiten buiten studenten niet uit, studenten betalen zelfs om er te mogen studeren. Op de lange termijn steekt het anders in elkaar. Het is mogelijk de klassepositie van de student te benaderen op basis van diens toekomstige rol in het productieproces. Het studentenbestaan is inherent tijdelijk. Zodra hun opleiding is afgerond vergaren ze niet plotseling productiemiddelen, nee, ze betreden de arbeidsmarkt. Zodra ze een baan gevonden hebben, verkopen zij hun arbeidskracht tegen een loon; zij worden arbeider. Als student zijn zij dan nog een soort proto-arbeiders.

Dit is een weinig bevredigend antwoord. Bovendien gaat het voorbij aan een belangrijk detail. Namelijk dat het volgen van een universitaire opleiding resulteert in arbeidskracht met een hogere waarde. Dat wil niet zeggen dat banen die een universitaire opleiding vereisen belangrijker zijn dan banen die dat niet vereisen. Het is enkel zo dat universitair opgeleide arbeiders een uniekere set aan kennis en vaardigheden hebben die moeilijk vervangbaar is. Een kapitalist kan een hoogopgeleide arbeider moeilijk ontslaan, omdat hen niet beschikt over een reserveleger aan hoogopgeleide arbeiders. Dit gegeven maakt dat universitair opgeleiden in bijvoorbeeld salarisonderhandelingen een sterke voet hebben om op te staan. Studenten vergewissen zich al tijdens hun studie van een specifieke en goed betaalde rol in het productieproces, wat hen bij voorbaat al op een bepaalde sociaal-culturele manier distantieert van armere arbeiders die eenvoudig vervangbare arbeid leveren.

Nu is het belangrijk om het bovenstaande punt enigszins te nuanceren. Ja, het klopt dat historisch gezien mensen met een universitair diploma goed betaalde posities bekleedden. Veelal waren dit managersposities; in feite werden studenten opgeleid om leiding te geven aan de arbeidersklasse. Heden ten dage steekt de vork echter anders in de steel. Afhankelijk van de sector is er in Nederland een overproductie van hoogopgeleide arbeid. In het bijzonder bij opleidingen aan de letterenfaculteiten. Als het aantal studenten dat de arbeidsmarkt betreedt de vraag overstijgt, dan daalt de waarde van hun arbeid, omdat ze niet langer uniek zijn. De voet waar zij eerst nog zo sterk op stonden, kneust; de kapitalist kan hen hun gemakkelijk tegen elkaar uitspelen. Dit heft de bovengenoemde sociaal-culturele distantie ten opzichte van de rest van de arbeidersklasse, die studenten, vanwege hun toekomstige leidinggevende rol, kunnen voelen, gedeeltelijk op.

Kortom, studenten staan, los van hun bijbaan, buiten het productieproces. Dit maakt ze tot een unieke, in feite klasseloze groep mensen. Wanneer men de toekomstige rol van de studenten in het productieproces in acht neemt, blijkt dat studenten arbeiders worden, maar vaak binnen de arbeidersklasse specifiek leidinggevende rollen vervullen, wat hen sociaal-cultureel distantieert van niet-hoogopgeleide arbeiders. Het moge duidelijk zijn dat uitgaan van economische factoren de vraag naar de klassepositie van studenten niet eenduidig beantwoordt. In ieder geval hebben studenten, zowel op de korte als de lange termijn, een complexe klassepositie die resulteert in een unieke politieke taak.

De revolutionaire voorhoede

Dan als laatste de studentenpolitiek. Hoe wordt zij gevormd door de complexe klassepositie van de student? Omdat zij buiten het productieproces staan verschillen hun belangen op de korte termijn met die van de arbeidersklasse. Eisen als betere werkomstandigheden, of een hoger loon, bestaan niet voor een student, niet binnen een universitaire context. Studenten kunnen als groep wel inspraak eisen in de manier waarop hun campus en hun opleidingen worden ingericht; de democratisering van de universiteit.

Temidden van het studentikoze is het al lastig om radicale politieke ideeën wortel te doen schieten. Maar mocht dit lukken, hoe dwingen studenten deze democratisering dan af? Het antwoord is niet. Ze beschikken niet over de pressiemiddelen om ingrijpende politieke verandering af te dwingen. De arbeidersklasse kan in staking gaan, dan valt de productie stil en maakt de kapitalist geen winst meer. Studenten kunnen, vanwege hun unieke positie buiten het productieproces, niet staken. Als zij stoppen met studeren doen ze de universiteit op korte termijn geen financiële schade. Het universiteitsbestuur zal alle eisen van de ‘stakende’ student schouderophalend in de wind slaan.

Wat kunnen studenten dan wel doen? Op de korte termijn is het zaak dat specifiek die studenten die uit de studentikoze bubbel zijn geraakt, zij die zich bewust zijn van hun unieke klassepositie, zich gaan organiseren in studentenbonden. De studentenbond biedt infrastructuur en een platform; een startpunt vanaf waar deze radicale studenten een studentenbeweging kunnen opbouwen. Deze beweging komt op voor de belangen van de studenten, eist tevergeefs democratisering, maar behaalt vooral kleine politieke overwinningen, zoals zorgen dat universiteiten gratis menstruatieproducten aanbieden, of actueler, de universiteit haar banden met Israelische onderwijsinstellingen doen breken. De studentenbond fungeert hier vooral als leerplek. De studenten die actief zijn bij de studentenbond leren hoe zij medestudenten organiseren voor een politiek doel. Kennis die zij later kunnen toepassen op hun toekomstige werkplekken.

Dit raakt aan de politieke rol van de studenten op de lange termijn. Deze rol ligt in de revolutionaire voorhoede. Het verschilt natuurlijk per geval, maar genoeg studenten hebben aan hun studie en hun bijbaan geen weekvullend programma; ze hebben tijd omhanden en vervelen zich vaak. Het zijn deze loze uren, waarin de arbeidersklasse moet uitrusten van het harde werken, gecombineerd met het feit dat ze in de toekomst dezelfde klassenbelangen hebben als de arbeiders, die maken dat studenten een significant deel van de revolutionaire voorhoede vormen. Met de algemene leiderschapsvaardigheden die ze meekrijgen van het studeren en de organisatievaardigheden die ze opdoen met hun werk in de studentenbond kunnen zij leiding geven aan een revolutionaire arbeidersbeweging. De studententijd is geen rebelse levensfase, het is hun specifieke klassepositie die maakt dat ze rebellen kunnen zijn.

Dat studenten de revolutionaire voorhoede vormen heeft historisch precedent. Bij veel van de historische communistische revoluties speelden studenten een cruciale rol. Noemenswaardige voorbeelden zijn de Russische Revolutie van 1917, de Chinese Revolutie van 1949, de Cubaanse Revolutie van 1958 en de gebeurtenissen van mei 1968 in Frankrijk. In al deze revoluties waren het de studenten die de aanvankelijke vonk deden opspatten. Het waren de studenten die op de universiteit de revolutionaire strategie uitdachten, zij maakten en verspreidden propaganda, zij organiseerden vele werkvloeren en in sommige gevallen sloten ze zich aan bij guerilla strijdgroepen. De meidagen van 68 was geen revolutie, maar het scheelde niet veel. Ook hier waren het de studenten die met massale protesten en bezettingen van universiteitsgebouwen een aanzet gaven tot de algemene staking.

Al deze voorbeelden illustreren niet enkel de rol van studenten in succesvolle revoluties, maar juist ook dat het succes van deze revoluties afhing van de arbeidersklasse. Studenten kunnen een revolutionaire vonk zijn, ze zijn niet het vuur. Als klasse, of beter gezegd, als groep, kunnen studenten zichzelf niet emanciperen. Ze kunnen geen spreekwoordelijke ketenen verliezen. Als een studentenopstand geen overgroot deel van de arbeidersklasse achter zich heeft staan, kan zij nooit de staatsmacht overnemen, daarvoor is de staat te machtig en zijn studenten met te weinig. De gevleugelde leus: the students united will never be defeated is daarom ook faliekante onzin. Ook buiten een revolutionair scenario heeft de studentenbeweging de steun van de arbeidersklasse nodig om politiek te slagen. De eerder genoemde kortetermijneis van democratisering kan wel afgedwongen worden als het personeel van de universiteit staakt.

Hoewel de aan het begin van dit artikel genoemde wereldwijde Palestinabeweging op de universiteitscampussen momenteel geen revolutionaire proporties heeft, en dat ook nooit kan hebben zolang zij vertikt te wortelen in de arbeidersbeweging, is zij wel illustratief voor de rol die studenten in politieke bewegingen spelen. In veel landen, op vele universiteiten, zijn het de studenten die het voortouw nemen bij het organiseren van demonstraties, zij bezetten uit protest campusgebouwen of gazons, zij bouwen aan solidariteit voor Palestijnse belangenorganisaties als Samidoun. Kortom, de studenten vormen, te pas of te onpas, de voorhoede van deze potentieel revolutionaire beweging. De onderwijzende rol van de studentenbond is eveneens terug te zien in de Palestinabeweging. Wanneer de bond een gebouw bezet, of daarbij ondersteund, wordt dit gebouw omgedoopt tot een plek waar revolutionaire ideeën wel wortel kunnen schieten. Bij de veelvoorkomende open bezetting kan iedereen die wil gewoon naar binnen wandelen om een teach-in over, in dit geval, Palestina bij te wonen.

Studenten kunnen arbeiders zijn, maar studenten zijn geen arbeiders. Althans, dat zijn ze nog niet. Hun huidige status is lastig te definiëren; de vraag naar de klassepositie bleek niet eenvoudig te beantwoorden. Want studenten bewegen zich in cultureel burgerlijke bubbels. Ze zijn voor hun levensonderhoud afhankelijk van loon dat verdiend wordt met de verkoop van (hun) arbeidskracht. Maar ze staan ook weer buiten het productieproces. Het meest toereikende antwoord is dat studenten als groep in de wieg gelegd zijn voor een leidende rol in de revolutie, en dat dit het gevolg is juist van hun afstand tot het productieproces, gepaard met het besef dat ze er in de toekomst onderdeel van uit gaan maken van dit proces. Hierbij dient dus benadrukt te worden dat studenten zichzelf niet emanciperen kunnen. Zonder steun van de arbeidersklasse staan zij machteloos in de strijd tegen het kapitaal. Zij hebben de arbeidersklasse nodig. Deze afhankelijkheid is niet wederzijds, de arbeidersklasse heeft de studenten niet per se nodig, maar kan hun hulp wel goed gebruiken bij het leiden van de revolutie. Zoals ze dat ook deden in Parijs in mei 1968 en zoals de studentenbeweging van de nog jonge eenentwintigste-eeuw dat ook kan doen.

Een ding moge zeker zijn, de Situationisten hebben geen gelijk gekregen en dat ook nooit gehad toen ze stelden dat de moderne kapitalistische spektakelmaatschappij iedereen een rol toeschrijft in de algemene passiviteit van de mensheid, de studenten inbegrepen.•

Leuk artikel? Meld je aan voor de Paraat nieuwsbrief!